background image
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Jesaja 50
1. Zo zegt de HERE: Waar toch is de scheidbrief uwer moeder, waarmede Ik haar verstoten
heb? Of wie van mijn schuldeisers is het, aan wie Ik u verkocht heb? Zie, om uw
ongerechtigheden zijt gij verkocht en om uw overtredingen is uw moeder verstoten.
2. Waarom was er niemand, toen Ik kwam, en antwoordde niemand, toen Ik riep? Is mijn hand
dan werkelijk te kort om te verlossen, of is er in Mij geen kracht om te redden? Zie, door mijn
dreigen leg Ik de zee droog en maak Ik rivieren tot een woestijn; hun vis wordt stinkend,
omdat er geen water is, en sterft van dorst.
3. Ik kleed de hemelen in het zwart en geef hun een rouwgewaad tot bedekking.
Derde profetie aangaande de knecht des HEREN
4. De Here HERE heeft mij als een leerling leren spreken om met het woord de moede te
kunnen ondersteunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt mij het oor, opdat ik hore zoals
leerlingen doen.
5. De Here HERE heeft mij het oor geopend en ik ben niet weerspannig geweest, ik ben niet
teruggedeinsd.
6 Mijn rug heb ik gegeven aan wie sloegen, en mijn wangen aan wie mij de baard uittrokken;
mijn gelaat heb ik niet verborgen voor smadelijk speeksel.
7. Maar de Here HERE helpt mij, daarom werd ik niet te schande; daarom maakte ik mijn gelaat
als een keisteen, want ik wist, dat ik niet beschaamd zou worden.
8. Hij is nabij, die mij recht verschaft; wie wil met mij een rechtsgeding voeren? Laten wij
samen naar voren treden. Wie zal mijn tegenpartij in het gericht zijn? Hij nadere tot mij.
9. Zie, de Here HERE helpt mij, wie zal mij dan schuldig verklaren? Zie, zij allen vergaan als
een kleed, de mot zal ze verteren.
10. Wie onder u vreest de HERE, wie hoort naar de stem van zijn knecht? Wanneer hij in diepe
duisternis wandelt, van licht beroofd, vertrouwe hij op de naam des HEREN en steune op zijn
God.
11. Zie, gij allen die vuur ontsteekt, u met brandpijlen uitrust, gaat in de vlam van uw eigen
vuur en onder de brandpijlen die gij aangestoken hebt. Van mijn hand overkomt u dit, in pijn
zult gij neerliggen.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
618.
Zij konden Hem geen woord tegenspreken; zij luisterden zeer stil.
Alleen fluisterden zij mekaar soms enige beledigende
opmerkingen in het oor en lieten zij zich spotwoorden ontvallen,
en toch had zijn redevoering hen allen geboeid. Hij verklaarde
hun ook nog iets uit Mozes; dit komt steeds aan het einde.
Hij voegde er ook nog een parabel aan toe, die echter
weer voor zijn leerlingen en vooral voor de
verraderlijke, jonge schriftgeleerde uit Nazareth
Fascikel 16
980