| Ook werden er vele vogelen en allerhande zeldzame getamde dieren in gehouden; het was een kunstmatige, goed onderhouden, aan Serobabel toebehorende wildernis, die anderzijds een openbaar deel was van het lustland Gennezaret. *** Op het volgende wandelingetje beschouwen wij het uitzicht van de plaatsen nog nader. Vertrekkend van de bron Tineh nabij het melaatsenhuis, gaan wij langs de westvoet van de rotsheuvel Oreimeh. Rechts bemerken wij in de hellingen een aantal niet diepe spelonken, die door mensenhanden gemaakt schijnen. Misschien zijn ze begrepen in de meervoudvorm ‘spelonken’ door K. gebruikt. De heuvel heeft meerdere opeenvolgende verdiepingen of terrassen, waaraan mensenhanden een regelmatige vorm gegeven hebben. De langwerpige kleine bovenvlakte is in akkergrond herschapen. Voorbij deze heuvel steeds in noordwestelijke richting een steile heuvel beklimmend, de verlenging van de voorgaande, ziet men links en rechts van de weg grote basaltblokken liggen. Na enige minuten bereikt men een vruchtbare hoogvlakte en na nog een tiental minuten brengt een zachter doch bestendige beklimming ons bij de ruïne el-Koer. De grondmuren van talrijke kleine huizen zijn daar nog herkenbaar: verwarde resten waardoor de ploeg reeds vaak zijn voren trok. Op vele punten liggen verspreid waterbakken in de rots uitgehouwen. Op de bodem van een daarvan hebben meerdere vijgenbomen wortel geschoten; oorspronkelijk is het een steenmijn geweest, die later als waterbak gebruikt werd (cfr. Gal. I, 214-223). Dit zijn de door K. vermelde ‘Brunnen’, want dit Duitse woord betekent even goed waterbak, reservoir, als eigenlijke bronnen. Nog meer noordelijk treft men Khoreibeh aan en nog een 700-tal meters verder de grot, andere steenmijnen en de oliepers. Nu kennen wij een voornaam district van Jezus’ werkzaamheid, waartoe de tuinen, de heuvelen, het ravijn met de aangename wildernis van Serobabel behoren. Ook behoort er hoofdzakelijk bij de leer- en ziekenplaats in het midden van dit district, nl. de Merdj Tebat. Ten noorden van dit kleine hoge dal of vlakte stijgt een bergtop op eenmaal steil tot een hoogte of niveau van 217 m. Als aanvulling kan men nog de voetnoot 292 in nr. 612 herlezen. Fascikel 16 993 |