634.
Deze gasten gingen zeer vertrouwelijk met Jezus om.
Hij vroeg hun dan: “Wat weet gij van Mij? Wat kwaad
heeft men u zo al over Mij verteld?”
Enigen antwoordden: “Men beschuldigt u er van, op de sabbat uw
werken niet te staken en de zieken te genezen.”
Toen wees Jezus naar de nabije lustvijver met de
schuiten, waarbij herdersknapen tedere lammetjes en
ander jong vee weidden en zei: “Ziet die zwakke
herdersknapen en die kleine tedere lammeren.
Indien een daarvan in de vijver viel en blaatte,
zouden niet alle andere klaaglijk blatend om de
vijver komen staan uit een gevoel van medelijden?
De onbeholpen herdertjes zouden het lam niet
kunnen redden; maar veronderstelt dat de zoon van
de eigenaar dezer lammeren hier op een sabbat
voorbijkwam, de zoon die juist opdracht kreeg de
lammeren te gaan verzorgen, bewaren, weiden,
redden; zou hij uit plicht en uit medelijden het lam
niet uit de vijver trekken?”
Toen hieven zij allen de handen omhoog, gelijk de jongens in de
catechismusles en riepen: “Ja! zeker! zeker! ja, dat zou hij doen!”
“Maar,” zo redeneerde Jezus verder, “indien het geen
lam was, indien de drenkelingen de verongelukte
kinderen van de hemelse Vader waren, indien het uw
broeders waren, ja, indien gijzelf het waart, zou de
Zoon van de hemelse Vader u op de sabbat niet
mogen helpen?”
Toen riepen zij nogmaals: “Ja! ja!”
Hierop wees Jezus naar de jichtzieke mannen, die
meer verwijderd stonden en zei: “Ziet die zieke
Fascikel 16
1009
|