639.
29 augustus = 6 Eloel. –
Jezus is ‘s avonds Gennabris nog een weinig genaderd en in een
tweede boerenhuis gegaan en heeft heden, en ook reeds
gisteren, de mensen daar op dezelfde wijze geleerd.
Het mosterdzaadje kwam er ook bij te pas.
(De zieneres, zo noteert hier Brentano, herinnerde zich nog het een
en ander, maar vertelde het zo onsamenhangend, dat het niet
verwerkt en gebruikt kon worden).
Wonderbaar was me daar een feit; de man, in wiens huis Jezus
verbleef, deed Hem zijn beklag over een buurman, die hem reeds
lang keer op keer afbreuk aan zijn veld en rechten had gedaan, en
Jezus ging met hem naar dat veld en liet zich het
onrecht waarover de man hem klaagde, tonen. Daar
dit reeds zo lang duurde, vormde de ontvreemde grond reeds een
aanzienlijk stuk en de boer klaagde dat er met zijn buur niets aan
te vangen was, hij was voor geen rede vatbaar.
Jezus vroeg hem of hij niet meer rond kon komen en
te weinig had om zich en de zijnen te onderhouden.
De man antwoordde: “’t Is juist dát niet, ik kan nog wel goed
bestaan, maar …”
Jezus wedervoer dat hij in zulk geval nog geen
eigenlijk verlies ondergaan had, want dat er ons
niets in eigendom toebehoort, en, zodra wij het
nodige hebben om te leven, dat wij dan genoeg
hebben.
De boer behoorde aan zijn buur nog meer over te
laten dan deze vroeg en aldus diens honger naar
goederen te verzadigen: al wat men op aarde met
blijde edelmoedigheid prijsgeeft om de vrede te
bewaren, vindt men overvloedig in zijn Rijk terug.
Fascikel 16
1020
|