| 10. Want zoals de regen en de sneeuw van de hemel neerdaalt en daarheen niet weerkeert, maar doorvochtigt eerst de aarde en maakt haar vruchtbaar en doet haar uitspruiten en geeft zaad aan de zaaier en brood aan de eter, 11. alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend. 12. Want in vreugde zult gij uittrekken en in vrede geleid worden; de bergen en de heuvelen zullen voor u uitbreken in gejuich en alle bomen des velds zullen in de handen klappen. 13. Voor een doornstruik zal een cypres opschieten, voor een distel zal een mirt opschieten, en het zal de HERE zijn tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden. *** Jesaja 56 Het heil ook voor de vreemdelingen 1. Zo zegt de HERE: Onderhoudt het recht en doet gerechtigheid, want mijn heil staat gereed om te komen en mijn gerechtigheid om zich te openbaren. 2. Welzalig de sterveling die dit doet, en het mensenkind dat daaraan vasthoudt; die acht geeft op de sabbat, zodat hij hem niet ontheiligt, en acht geeft op zijn hand, zodat zij niets kwaads doet. 3. Laat dan de vreemdeling die zich bij de HERE aansloot, niet zeggen: De HERE zal mij zeker afzonderen van zijn volk; en laat de ontmande niet zeggen: Zie, ik ben een dorre boom. 4. Want zo zegt de HERE van de ontmanden, die mijn sabbatten onderhouden en verkiezen wat Mij behaagt en vasthouden aan mijn verbond: 5. Ik geef hun in mijn huis en binnen mijn muren een gedenkteken en een naam, beter dan zonen en dochters; Ik geef hun een eeuwige naam, die niet uitgeroeid zal worden. 6. En de vreemdelingen die zich bij de HERE aansloten om Hem te dienen, en om de naam des HEREN lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn, allen die de sabbat onderhouden, zodat zij hem niet ontheiligen, en die vasthouden aan mijn verbond: 7. hen zal Ik brengen naar mijn heilige berg en Ik zal hun vreugde bereiden in mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op mijn altaar, want mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volken. 8. Het woord van de Here HERE, die de verdrevenen van Israƫl bijeenbrengt, luidt: Ik zal daartoe nog meerderen bijeenbrengen, dan er reeds toegebracht zijn. Wee de goddelozen! 9. Alle gedierte des velds, komt om te eten, alle gedierte in het woud! 10. De wachters zijn blind, zij allen hebben geen kennis, zij zijn allen stomme honden, die niet kunnen blaffen; dromend liggen zij neer, zij hebben de sluimering lief. 11. En deze honden zijn vraatzuchtig, zij kennen geen verzadiging; zij zijn herders, die niet weten acht te geven, zij wenden zich allen naar hun eigen weg, ieder naar zijn gewin, niemand uitgezonderd. 12. Komt, (zeggen zij:) ik zal wijn halen en laten wij bedwelmende drank zwelgen, en de dag van morgen zal zijn als die van vandaag, nog veel geweldiger. Uit: NBG-vertaling 1951 Tenslotte las Hij ook nog uit Mozes over de zegen en de vloek op de Gerizzim en de Ebal (Deut. 27, 12-28; 11, 29), en nog veel over de geboden en het Beloofde Land Fascikel 16 1034 |