| zij er in; ze hadden een kastje, waarin bakjes of vakjes zigzag in aangebracht waren; ik zag die bakjes boven glanzen, want ze lagen vol metalen letters; deze maakten zij gloeiend in een vlam en zij drukten en brandden ze de een na de ander in de schors. Ik zag ook het vuur waarin zij de metaalletters gloeiend maakten en waarop zij ook kookten, braadden en bakten. Ja, dat vuur diende hun ook tot lamp op de wijze die ik straks zal beschrijven; ik heb dit vuur bij hen gezien en ik dacht nog er bij: “Kijk, hier hebben zij allen het licht onder de schepel (= korenmaat) staan.” Bemerking:   Je licht onder de korenmaat zetten = je kennis voor jezelf willen  houden, anderen niet willen helpen.  Je licht niet onder de korenmaat zetten = je kennis of vaardigheden niet  verbergen, maar juist laten zien wat je weet en kunt.    Men steekt ook geen lamp aan om hem vervolgens onder een  korenmaat weg te zetten, nee, men zet hem op een standaard, zodat  hij licht geeft voor ieder die in huis is.  “Zo moet jullie licht schijnen voor  de mensen, opdat ze jullie goede daden zien en eer bewijzen aan jullie  Vader in de hemel.”  Hun haard of vuurpot herinnerde mij door zijn vorm aan de muts die vele heidense afgodsbeelden op het hoofd hebben. Daarin brandde een zwarte massa, die in haar midden met een gat doorboord was, wellicht voor de tocht. Dit vuurvat had rondom holle torentjes (ruime rechtstaande buizen) waarin wel iets gegoten kon worden om te koken. Op dit vuurbekken of pot stulpten zij iets als een schepel die boven dun en fijn en met gaatjes doorboord was. Ook aan dit schepeldeksel waren rondom zulke ronde torentjes, waarin men iets verwarmen kon. Dit schepel had rondom in zijn wand openingen met schuifjes of luikjes, en naar de kant waar zij het licht wilden hebben, schoven zij zulk een venstertje open; naar deze kant richtte zich dan het licht van de vlam, maar het werd steeds geopend naar de kant van waar geen tocht kwam; immers de tenten waren zelden geheel winddicht. Fascikel 16 1056 |