| - men sprak hun van het overreiken dezer geheimenis slechts in een algemene bewoording, waarin men dit geheim zegen noemde (zie fasc. l, nr. 25, voetnoot 53), doch men zinspeelde er op met grote eerbied. Men legde de nadruk op de grote verering, waarmee deze goddelijke zegen bij de nakomelingen van Abraham in een wettig en heilig huwelijk bewaard moest worden, daar het volk van Israël en de Verlossing (of Verlosser) er door voortgebracht moest worden. - Zij leerden ook Melchisedek kennen als een van die mannen met een wit schitterend lichaam, die brood en wijn geofferd en Abraham gezegend had (Gen. 14, 18-20)308. Ik meen dat Melchisedek hier in dit land de tarwe- en wijnteelt heeft ingevoerd, die hier nog niet beoefend werd, maar ik weet het nu niet heel zeker. - Ook Gods strafgericht over Sodoma en Gomorra werd hun aangeleerd (Gen. 19). Wie uit deze Kanaänietische dochters met mannen uit Abrahams familie huwden, werden ingewijd in het verbond dat God met Abraham en zijn nageslacht gesloten had, en in kennis gesteld van het kenteken van dit verbond (Gen. 17). 308 Hier wordt Melchisedek weer duidelijk een engel genoemd. – Zie wat wij hier over zegden in fasc. 10, nr. 269, voetnoot 78. Om de engelnatuur van Melchisedek nog meer aannemelijk te maken, voegen wij hier bij gindse opmerking (fasc. 10, nr. 269, voetnoot 78) het volgende Bijbels feit: De aartsengel Rafael zei tot de familie van Tobias (of Tobit) bij het afscheid nemen: “Vrede zij u, vreest niet, want het was door Gods wil dat ik bij u vertoefde, zegent Hem en zingt Hem lof; het had wel de schijn dat ik met u at en dronk, (doch het was ook maar schijn); ik geniet onzichtbare spijs en drank, die geen mens kan aanschouwen …” Na deze woorden werd hij aan hun ogen onttrokken. (Tobias 12, 17-21). Een zorgvuldig lezer kan in fasc. 1, nr. 4, voetnoot 11 en nr. 25, voetnoot 53 ter aanvulling naar hier verwijzen. Fascikel 16 1063 |