(bracht ellende, strijd en droefheid mee en noodzaakte tot
versterving en boete; er hielt die fleisliche Lust fiir einen Zustand
des Busslebens, für eine Sündenstrafe).
Job heeft op verscheidene plaatsen gewoond en zijn beproevingen
in 3 verschillende landen doorstaan.
‐ Na zijn 1e ongeluk had hij 9 jaren rust,
‐ na zijn 2e ongeluk had hij 7 jaren rust en
‐ na zijn 3e ongeluk had hij 12 jaren rust;
het lijden trof hem telkens op een andere woonplaats.
Hij of reeds zijn vader trok met de zijnen naar een land, waar hij
zijn eerste verblijf vestigde; het was gelegen ten noorden van het
Kaukasusgebergte en van de Kaspische Zee; dit gebergte is zeer
warm aan de ene kant, doch altijd koud en met sneeuw bedekt aan
de andere313.
Waar Job zich nu gevestigd had, nl. aan de over- of noordkant van
het gebergte waren er olifanten, ofschoon dit land niet voor
olifanten geschikt leek, want het was een moerassige streek314.
313 Warm aan de ene kant. – K. vermeldt dit natuurverschijnsel herhaaldelijk.
Over de Kaukasus lezen wij: “Tussen het oosten en het westen, gelijk tussen
de noordelijke en zuidelijke hellingen, heerst het grootste verschil van
regenneerslag en klimaat, waaruit sterk kontrast volgt, wat betreft overvloed
van water, plantenleven, enz.” (Larousse).
Van een steile berg in Perzië heet het bij Dapper: “De zuidelijke helling is
begroeid, de noordelijke volslagen naakt.” (Perzië, 15).
314 Voor olifanten ongeschikt. – Die kolossale dieren vragen, zou men
denken, een vaste bodem en toch leven zij bij voorkeur in moerassige
streken:
“Ze bevolken in groepen beboste en moerassige streken.” (Géogr. Univ. V,
445; D.B. Eléphant, c. 1659).
“In de wouden van de Gaut’s vindt men troepen olifanten van 200 à 300.
Ook in Ethiopië bevolken de olifanten de kolla’s, d.i. de laagste en dikwijls
moerassige landstreken.”
***
Fascikel 17
1077
|