De hoge bergketen ten zuiden van dat land lag tussen 2 zeeën.
Vóór de zondvloed was de westelijke van die twee zeeën (nl. de
Zwarte Zee) ook een hoge bergketen, waar kwade geesten
verbleven. (Hetzelfde beweerde K. een andere keer uitdrukkelijk
van de Zwarte Zee, verzekert Brentano).
Dit 1e verblijf van Job was een ellendig, onvruchtbaar gewest; er
was veel moerasgrond. Ik meen dat er nu daar een volk woont
met kleine ogen, een platte neus en hoge of vooruitspringende
jukbeenderen.
Hier vestigde Job zijn 1e verblijf en alles ging hem naar de wind;
hij verzamelde allerlei arme mensen315; deze woonden in holen en
Moerassige streek.
Het laagland aan weerszijden van de benedenloop van de Volga, ten
noordwesten van de Kaspische Zee, is over een grote uitgestrektheid
moerassig in de winter en verschroeid in de zomer; zoutig en onvruchtbaar.
“De Kaspische Zee is in haar noordelijk gedeelte vanaf de Terek-rivier
slechts 15 m diep, een soort onmetelijk moeras met moerassige bodem en
delta’s, gelijkend op de zee van Azov.
De delta van de Terek is moerassig …” (cfr. Baedeker, Russie, 378).
‐
Ten noorden van de Terek wijzen de vele meertjes op een moerassige
kuststreek.
‐
Ten zuiden van het vroegere Stalingrad verdeelt de Volga zich in een
aantal armen met lage oevers, waardoor in dit gebied een doolhof van
zandige en moerassige eilanden en rietgronden ontstaat.
Uit dit alles ziet men bijgevolg hoe juist K. dit land beschrijft.
315 Een volk met kleine ogen … enz. – De Kalmoeks die nu dat land
bewonen bezitten de door K. hier aangegeven kenmerken.
Dit volk van Mongolische oorsprong is verspreid in het zuiden van Rusland
tussen de stromen Volga, Don, Koema en Koeban;
zij bevolken vooral het land van de benedenloop van de Volga en de
steppen van Astrakan ten zuidwesten van de benedenloop van de Volga.
De Kalmoeks zijn nog onverbasterde Mongolen met hun oude kenmerken:
geelbruine huid, kleine dicht bij elkaar staande ogen, vooruitspringende
jukbeenderen, waartussen een kleine neus zich bescheiden vertoont.
In de 16e eeuw kwamen zij de steppen ten noorden en noordwesten van de
Kaspische Zee bewonen, toen de Oost-Mongolen hen uit West-Mongolië
Fascikel 17
1078
|