background image
Het was moeilijk de eigenlijke geschiedenis van Job er nog in te
onderkennen, want, door de nieuwe namen van landen en
volkeren daarin gebruikt, had men de gebeurtenissen als het ware
nader bij het land Kanaän gelokaliseerd. Hierdoor scheen in dit
boek gezegd te zijn en vond ook de mening ingang dat Job een
Edomiet was (dus een afstammeling van Esaü), aangezien zijn
laatste woonplaats er aangewezen werd in het land, dat lang na
zijn dood door de nakomelingen van Edom of Esaü bewoond
werd.
Ofschoon het boek Job aanzienlijke wijzigingen ondergaan heeft,
toch komen er nog vele redevoeringen in voor, die Job inderdaad
heeft uitgesproken; me dunkt dat ik ze zonder moeite zou kunnen
onderscheiden en aanwijzen.
In het geval van de knechten die hem slag op slag nieuwe
ongelukken kwamen boodschappen is DIT op te merken: de
woorden “terwijl hij daarover nog aan het spreken was”
betekenen: “Als de mensen zich nog levendig zijn laatste lijden
herinnerden en daarvan nog spraken als van iets wat onlangs
gebeurd was, toen overkwam hem, enz.”
Dat satan vóór God treedt onder de kinderen Gods en
beschuldigingen tegen Job inbrengt (Job. 1, 6), dit is eveneens
slechts een beknopte voorstelling.
De boze geesten verkeerden toen veel met afgodendienaars en zij
verschenen hun ook wel in de gedaante van witte mannen
(engelen, zich voordoend als engelen van het licht).
Zo werden hier boze, afgodische buren tegen Job opgehitst; zij
lasterden Job door te zeggen dat hij God niet belangloos diende,
dat het hem immers gemakkelijk was te midden van zulk een
overvloed en voorspoed goed te zijn en God te dienen …
Toen wilde God laten zien dat het lijden vaak maar een
beproeving is …
Hier hield de zienster op; het overige was zij vergeten of wat zij 
verder over dit onderwerp vertelde, was onduidelijk.   
Fascikel 17
1083