674.
In de morgen hield Jezus een lange, verrukkelijk
schone lering op een heuvel of hoogte te midden der
stad. Hier hadden de inwoners Hem een leerstoel bereid; Hij
sprak voor een talrijk publiek, waaronder zich ook een tiental
Farizeeën bevonden. Uit naburige plaatsen waren zij hierheen
gekomen, om op zijn woorden te letten. Hij leerde hier zeer
minzaam en liefdevol jegens het volk. Dit was immers
goed van aard en het was bovendien nog beter geworden, dank zij
de prediking van Joannes en de doop, die de meesten van hen
reeds ontvangen hadden.
Hij vermaande hen om met hun geringe stand
tevreden te blijven, werkzaam en barmhartig te zijn;
Hij weidde uit over de genadetijd, het Rijk, de Messias
en sprak duidelijker dan elders uit dat Hij het was;
Hij sprak over Joannes en zijn getuigenis, zijn
vervolging en gevangenneming.
“Hij zit gevangen,” zegde Jezus, “omdat hij een
koninklijk echtpaar hun overspel had verweten,
terwijl men te Jeruzalem overspelers had
terechtgesteld, die nochtans hun misdaden minder
openlijk hadden bedreven”; Hij zei dit zeer duidelijk
en treffend. Hij vermaande elke stand, elk geslacht
en elke leeftijd in ‘t bijzonder.
Een Farizeeër vroeg Hem of Hij nu misschien Joannes’ plaats
wilde innemen, meer nog, of Hij soms Degene zelf niet was, van
wie Joannes getuigenis had afgelegd. Jezus antwoordde niet
rechtstreeks, maar verweet de man zijn trouweloze
strikvraag.
Hij hield hierna nog een zielroerende toespraak tot
de jongens en meisjes.
Fascikel 17
1096
|