background image
Hij las en verklaarde uit Deuteronomium 16 tot 18
over de rechters en de ambtenaren, over het
verkrachten van het recht en het omkopen met
geschenken. Hiermee trof Hij gevoelig de Farizeeën. Hij
leerde ook over priesters, afgoderij, enz.325, en genas
daarna nog vele zieken vóór de synagoge.
Deuteronomium 16
De drie hoge feesten
1. Neem de maand Abib in acht en vier het Pascha ter ere van de HERE, uw God, want in de
maand Abib heeft de HERE, uw God, u in de nacht uit Egypte geleid.
2. Dan zult gij als Pascha voor de HERE, uw God, kleinvee en runderen slachten op de plaats
die de HERE verkiezen zal om zijn naam daar te doen wonen.
3. Gij zult daarbij geen gezuurd brood eten; zeven dagen zult gij daarbij ongezuurde broden
eten, brood der verdrukking, want overhaast zijt gij uit het land Egypte getrokken; opdat gij al
de dagen uws levens de dag van uw uittocht uit het land Egypte gedenkt.
4. Er zal geen zuurdeeg bij u aangetroffen worden in uw gehele gebied, zeven dagen lang; en
van het vlees, dat gij in de avond op de eerste dag slacht, zal niets de nacht overblijven tot de
morgen.
5. Gij zult het Pascha niet mogen slachten in een der steden, die de HERE, uw God, u geven zal.
6. Maar op de plaats die de HERE, uw God, verkiezen zal om zijn naam daar te doen wonen,
zult gij het Pascha slachten, tegen de avond, als de zon ondergaat, op het tijdstip van uw
uittocht uit Egypte.
7. Gij zult het koken en het eten op de plaats die de HERE, uw God, verkiezen zal; dan zult gij
in de morgen de terugreis aanvaarden en naar uw tenten gaan.
325 Door onze verwijzingen naar de profeet hebben wij willen tonen hoe K.
werkelijk Jezus heeft begrepen, veel heeft onthouden, er zich nog veel van
herinnert.
Hier geven wij een korte tekst zelf over het omkopen en verkrachten van het
recht, over priesters en afgoderij, die juist in de genoemde hoofdstukken
voorkomen: “Ge moet in al uw steden rechters en ambtenaren over u
aanstellen, die voor het volk een rechtvaardig oordeel zullen vellen.
Ge moogt het recht niet verkrachten, geen aanzien van personen kennen en
geen geschenken aannemen; want geschenken verblinden de ogen van de
wijzen en verdraaien de woorden der rechtvaardigen.”
Tegen afgoderij: “Ge moogt geen heilige stammen (bomen of zuilen)
planten, van welke soort dan ook naast het altaar van Jahwe, noch daar een
heilige zuil oprichten, want Jahwe haat ze …
Wanneer een man of een vrouw mijn Verbond overtreedt, vreemde goden
gaat dienen en aanbidden: zon, maan of heel het heir des hemels, wat Ik u
verboden heb, dan moet ge, zodra ge er bericht van krijgt, een zorgvuldig
onderzoek instellen, enz.” (Deut. 16, 18, enz. en 17; hier en vooral in 18
komen de priesters ter sprake).
Fascikel 17
1103