gekletter barstte het aan stukken. Me dunkt dat het een grote
aarden kruik of pot was.
Jezus volgde haar, stond stil en riep: “Maria van Sufa,
vrouw van … – hier sprak Hij haar mans naam uit, maar ik ben
hem vergeten – Ik beveel u in de naam van God, kom tot
Mij!”
Toen kwam de vrouw, dicht in haar mantel gewikkeld van het
hoofd tot de voeten, op handen en voeten tot Jezus gekropen als
een hond die slagen verwacht; het was als dwong de duivel haar
zich zo in haar mantel te verbergen.
Jezus zei haar: “Sta op!”
Nu richtte zij zich op, maar trok haar sluier zo krampachtig over
haar aangezicht en rondom haar hals, als wilde zij zich met die
doek verwurgen.
Toen sprak de Heer verder: “Onthul uw aangezicht!”
Dan wond zij de sluier van haar aangezicht. Dit was verwilderd
en vol schrik en haar ogen neergeslagen en afgewend, als keerde
een inwendige dwang haar van Jezus af.
Jezus bracht zijn hoofd nader bij het hare en zei: “Zie
Mij aan!” en ze deed het.
Ik geloof dat Hij haar aanademde: zij sidderde en ik zag
als een zwarte damp uit haar komen en naar alle kanten wijken en
ze zonk vóór Jezus op haar knieën ineen.
Haar dienstmeiden waren reeds, eer het zover was, op het
gekletter van het barstende vat genaderd en stonden nu op enige
afstand. Aan deze gaf Jezus het bevel de vrouw in huis
te dragen en op een rustbed te leggen.
Jezus volgde haar met een paar leerlingen die bij Hem waren.
Fascikel 17
1126
|