| te voren in het bijzijn van zo vele mensen zo hardvochtig hadden afgewezen. Toch maakten zij er Hem geen verwijt van, omdat zij vreesden zich een berisping op de hals te halen. Jezus behandelde hen gedurende het gastmaal nog altijd met achting en vertelde parabelen en gelijkenissen. Omstreeks het midden van het gastmaal kwamen de 3 kinderen van de Sufanietin in hun feestklederen binnen. Het ene dochtertje droeg een wit kruikje met welriekend water en het ander een soortgelijk kruikje met nardus-olie; ook het knaapje had een soort vaas in de hand; zij gingen door de zaal tot de openzijde van de tafel, knielden vóór Jezus neer en plaatsten hun geschenken vóór Hem op de tafel. Daarna volgde Mara zelf met haar dienstmeiden, maar durfde niet binnenkomen; ze was gesluierd en droeg een schaal van blinkend, kleurig en gemarmerd glas, vol kostbare reukwerken en kruiden, waaromheen fijne, allerzeldzaamste levende plantjes te groeien stonden; haar kinderen hadden ook dergelijke, doch kleiner schalen op tafel neergezet. De Farizeeën bekeken de vrouw en de kinderen met een grillig gelaat. Maar Jezus sprak tot de vrouw: “Kom nader, Mara.” En zij trad ootmoedig achter Hem; zij reikte haar geschenk aan haar kinderen over en deze plaatsten het bij de andere geschenken op de tafel. Jezus dankte haar; de Farizeeën morden, zoals later hun gelijken bij Magdalena’s geschenken; zij meenden dat zo iets een ergerlijke verkwisting was, in strijd met de deugd van matigheid en met het medelijden jegens de armen; de waarheid echter was dat zij alleen kost wat kost die vrouw iets te laste wilden leggen; Jezus sprak zeer vriendelijk met haar en ook met haar kinderen; aan deze schonk Hij enige vruchten, waarmee ze zich tevreden verwijderden. De Sufanietin stond nog steeds met neergeslagen sluier ootmoedig achter Jezus en nu zegde Hij tegen de Farizeeën: “Alle gaven komen van God; voor iets kostbaars geeft de Fascikel 17 1130 |