De bijzonderheden die K. meedeelt vindt men nog in de plaatselijke
omstandigheden: de hoge heuveltop met het verre uitzicht; de hoge
heuvel die naar het noorden afdaalt, de nabijheid van de Jordaan en de
Jabbokrivier, het naburige Soekkot.
De heuvel tussen Soekkot en de Jordaan, de beken die aan de oostkant
uit de heuvel komen en met de Jabbok verenigd naar de Jordaan
vloeien.
De bron van een dezer beken komt uit de schoot van de heuvel, juist
onder de leerplaats van Joannes.
Jakob verbleef volgens de H. Schrift te Soekkot, maar zijn weiden
strekten zich, zegt K. tot tegen Ennon uit. De naam Ennon zelf wijst op
de aanwezigheid van bronnen.
Op ons kaartje is de ruïne of khirbet Beijada aangetekend, en wel om
deze reden: het schijnt ons best mogelijk dat dit een samentrekking is
‐
van ‘BET’ = ‘huis, stad, dorp, plaats’ en
‐
van een woord dat ‘doop’ betekent en afgeleid is van ‘JADAH’,
d.i. ‘uitstorten, besproeien, dopen’.
Dus kan de naam vertaald worden door doopplaats.
De ‘T’ van ‘BET’ is weggevallen, zoals in Beisan, dat een vervorming is
van Betsan (Skytopolis).
De heuvel is zeer imposant en er komen voortdurend, zegt K., karavanen
voorbij. Zijn naam is Hadjdjadj, wat, wel hetzelfde is als het Hebreeuws
‘Haggag’: ‘heilige plaats, bedevaartplaats’.
Belangrijke bijzonderheden verneemt men ook in de nrs. 267‐268.
Daar ligt vooral de nadruk op het feit dat de nog bestaande, met mos
overgroeide grondslagen van het kasteel van Melchisedek de rand van
de bergtop omgaven en Joannes binnen die grondslagen op een
verhoog zijn leerhut of ‐tent had.
Een ruïne boven op die heuvel draagt nu de naam Khirbet Meisara;
een opgraving op die plaats zou zonder twijfel buitengewoon
interessant kunnen zijn.
Fascikel 17
1134
|