voorgaande van klederen onder een tent; zij was toen nog gekleed
gelijk Jeftias bij haar offerdood.
691.
Op een heuvel stond daar nog het grafmonument van Jeftias, met
de offerplaats van de lammeren er naast; het grafmonument was
een vierhoekige sarcofaag of praalkist die boven geopend kon
worden. Als het vet en de offerstukken van de lammeren bijna
opgebrand waren, werd het overschot met de as tot het
grafmonument daarnaast gedragen en schuin tegen de opening
gehouden, zodat de as en de overblijfselen in het graf neergleden.
Als de lammeren geslacht waren, zag ik dat het bloed om het
altaar gesprengd werd en dat de jonge dochters met een staafje
een drop bloed op het einde van hun lange smalle sluierdoek
ontvingen, die zij op de schouders hadden hangen.
In zijn rede zegde Jezus o.m. “Jeftias! je had thuis
God moeten danken voor de overwinning die Hij aan
het volk gegeven had, maar je toog ijdel, opgedirkt en
de roem van een heldendochter najagend, met
rumoerig feestlawaai uit en praalde als een pauw
voor de dochteren des lands!” Op deze wijze was zijn
toespraak335.
335 Meisjes trekken de overwinnaars tegemoet. – K. beschrijft heel juist die
oude oosterse gewoonten. Zien we even de Bijbel na:
Nadat David Goliat had verslagen, bracht hij de Filistijnen nog nederlaag op
nederlaag toe: “En de vrouwen van Israël trokken bij zijn terugkeer met
liederen en reidansen, met feestelijke tamboerijnen en handpauken koning
Saül tegemoet. En de dansende vrouwen hieven een beurtzang aan en
zeiden: “Saül sloeg ze bij duizenden neer, maar David bij tienduizenden.”
En Saül was hierover zeer verstoord …” (I Sam. 18, 6-8).
In een klaagzang op de gesneuvelde Saül en zijn zonen, dichtte David:
“Bericht het niet in Gat, verkondigt het niet in Asjkelons straten; anders
juichen de dochters der Filistijnen, jubelen de dochters der onbesnedenen.”
(II Sam. 1, 20).
Fascikel 17
1147
|