8. Draag er ten aanzien van de plaag der melaatsheid zorg voor, dat gij zeer stipt alles
onderhoudt, waarin de levitische priesters u onderrichten; wat ik hun geboden heb zult gij stipt
onderhouden.
9. Gedenk wat de HERE, uw God, aan Mirjam gedaan heeft op uw tocht, toen gij uit Egypte
getrokken waart.
10. Wanneer gij van uw naaste enige schuld te vorderen hebt, zult gij zijn huis niet binnengaan
om een pand van hem weg te nemen.
11. Gij zult buiten blijven staan, en de man, van wie gij een schuld te vorderen hebt, zal het
pand buiten bij u brengen.
12. Indien hij een arm man is, zult gij u niet te ruste leggen in wat hij u als pand gaf;
13. gij zult hem dat pand bij zonsondergang teruggeven, opdat hij zich in zijn eigen mantel te
ruste legge en u zegene. Zo zal het u tot gerechtigheid zijn voor de HERE, uw God.
14. Gij zult de arme, behoeftige dagloner niet hard behandelen, hetzij hij behoort tot uw
broeders, hetzij tot de vreemdelingen, die zich in uw land, in uw steden zullen bevinden.
15. Op de dag zelf zult gij zijn loon uitbetalen, de zon mag daarover niet ondergaan, omdat hij
behoeftig is en er dus naar uitziet – opdat hij niet over u tot de HERE roepe en gij u bezondigt.
16. De vaders zullen niet om hun kinderen ter dood gebracht worden; ook zullen de kinderen
niet om hun vaders ter dood gebracht worden; ieder zal om zijn eigen zonde ter dood gebracht
worden.
Aansporing tot barmhartigheid
17. Gij zult het recht van vreemdeling en wees niet buigen; ook zult gij het kleed der weduwe
niet tot pand nemen.
18. Gij zult gedenken, dat gij in Egypte slaaf geweest zijt, en dat de HERE, uw God, u daaruit
bevrijd heeft; daarom gebied ik u dit te doen.
19. Wanneer gij de oogst op uw akker binnenhaalt en een garve op de akker vergeet, dan zult
gij niet teruggaan om die weg te halen; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal die
zijn – opdat de HERE, uw God, u zegene in al het werk uwer handen.
20. Wanneer gij uw olijven afslaat, zult gij de takken niet nog eens afzoeken; voor de
vreemdeling, de wees en de weduwe zal dit zijn.
21. Wanneer gij de oogst van uw wijngaard inzamelt, zult gij niet nog eens een nalezing
houden; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal dit zijn.
22. Gij zult gedenken, dat gij in het land Egypte slaaf geweest zijt; daarom gebied ik u dit te
doen.
***
Deuteronomium 25
Geen onnodige wreedheid
1. Wanneer mannen een twist hebben en daarmee voor het gerecht komen, en men wijst
vonnis door de onschuldige in het gelijk te stellen en de schuldige te veroordelen,
2. dan zal, indien de schuldige slagen verdiend heeft, de rechter hem doen neerliggen en hem
in zijn tegenwoordigheid een aantal slagen doen geven in overeenstemming met zijn schuld.
3. Veertig slagen zal hij hem doen geven, niet meer; opdat niet, wanneer hij hem nog meer
slagen zou laten geven, uw broeder in uw ogen verachtelijk zou worden.
4. Gij zult een dorsende os niet muilbanden.
Het zwagerhuwelijk
5. Wanneer broeders tezamen wonen, en één van hen sterft zonder een zoon na te laten, dan
zal de vrouw van de gestorvene niet buiten de familie de vrouw van een vreemde man mogen
worden; haar zwager zal gemeenschap met haar hebben, haar tot vrouw nemen en zo het
zwagerhuwelijk met haar sluiten.
6. En de eerstgeborene, die zij baren zal, zal op naam van de gestorven broeder staan, opdat
diens naam uit Israël niet uitgewist worde.
Fascikel 17
1171
|