background image
7. Maar indien die man geen lust heeft zijn schoonzuster te nemen, dan zal zijn schoonzuster
naar de poort, tot de oudsten, gaan en zeggen: Mijn zwager weigert de naam van zijn broeder
in Israël in stand te houden, hij wil het zwagerhuwelijk met mij niet sluiten.
8. Dan zullen de oudsten van zijn stad hem roepen en met hem spreken.
Blijft hij daarbij en zegt hij: Ik heb geen lust haar te nemen –
9. dan zal zijn schoonzuster voor de ogen der oudsten bij hem gaan staan, hem zijn schoen van
de voet trekken, hem in het gelaat spuwen en aldus betuigen: Zo zal men de man doen, die het
huis van zijn broeder niet bouwt.
10. En onder Israël zal zijn naam luiden: Het huis van de ontschoeide.
Tegen schaamteloosheid
11. Wanneer mannen met elkander vechten en de vrouw van de een komt tussenbeide om haar
man te bevrijden uit handen van degene die hem slaat, en zij steekt haar hand uit en grijpt
hem bij zijn schaamdelen,
12. dan zult gij haar hand afkappen; gij zult haar niet ontzien.
Zuivere maat en gewicht
13. Gij zult in uw buidel geen tweeërlei gewicht hebben, een groot en een klein.
14. Gij zult in uw huis geen tweeërlei efa hebben, een grote en een kleine.
15. Gij zult een vol en zuiver gewicht hebben; gij zult een volle en zuivere efa hebben, opdat gij
lang leeft in het land, dat de HERE, uw God, u geven zal.
16. Want ieder die deze dingen doet, ieder die onrecht doet, is de HERE, uw God, een gruwel.
Amalek moet uitgeroeid worden
17. Gedenk wat Amalek u gedaan heeft op uw tocht, toen gij uit Egypte getrokken waart;
18. hoe hij u onderweg tegenkwam en al de zwakken in uw achterhoede afsneed, terwijl gij
vermoeid en uitgeput waart, en hoe hij God niet vreesde.
19. Als dan de HERE, uw God, u rust gegeven heeft van al de vijanden rondom u in het land,
dat de HERE, uw God, u ten erfdeel geven zal om het te bezitten, dan zult gij de herinnering
aan Amalek onder de hemel uitwissen; vergeet het niet.
***
Deuteronomium 26
De aanbieding van de eerstelingen
1. Wanneer gij komt in het land, dat de HERE, uw God, u ten erfdeel geven zal en gij het in
bezit neemt en daarin woont,
2. dan zult gij van de eerstelingen van alle vruchten van de bodem, die gij zult inzamelen van
het land, dat de HERE, uw God, u geven zal, nemen, en in een mand doen en naar de plaats
gaan, die de HERE, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te doen wonen.
3. En gekomen bij de priester, die er dan wezen zal, zult gij tot hem zeggen: Ik verklaar heden
voor de HERE, uw God, dat ik gekomen ben in het land, waarvan de HERE aan onze vaderen
gezworen heeft, dat Hij het ons zou geven.
4. Dan zal de priester de mand van u aannemen en die voor het altaar van de HERE, uw God,
zetten.
5. Daarna zult gij voor het aangezicht van de HERE, uw God, betuigen: Een zwervende
Arameeër was mijn vader; hij trok met weinige mannen naar Egypte en verbleef daar als
vreemdeling, maar werd er tot een groot, machtig en talrijk volk.
6. Toen de Egyptenaren ons mishandelden en verdrukten en ons harde slavenarbeid oplegden,
7. riepen wij tot de HERE, de God van onze vaderen, en de HERE hoorde onze stem en zag onze
ellende, moeite en verdrukking.
8. Toen leidde ons de HERE uit Egypte met een sterke hand, een uitgestrekte arm en grote
verschrikking, door tekenen en wonderen;
9. Hij bracht ons naar deze plaats en gaf ons dit land, een land, vloeiende van melk en honig.
Fascikel 17
1172