Brentano plaatst hier nog de volgende bemerking.
De zuster vertelde nog op bewonderenswaardige wijze een menigte
wetten uit Deuteronomium 22‐26, hoewel ze nooit iets dergelijks
gehoord of gelezen had, en bij voorkeur zulke die haar het meest
getroffen hadden, omdat ze haar herinnerden aan feiten uit haar
meisjesleven.
Een paar voorbeelden:
-
“Als men een vogelnest rooft, mag men de ouders niet vangen.”
(Deut. 22, 6).
-
“Wanneer ge in de oogst een schoof op uw akker vergeet en
achterlaat, moogt ge hem niet meer gaan halen; hij is voor de
vreemdeling, de weduwe en de wees.” (Deut. 24, 19‐22; 23, 24‐25;
Lev. 19, 9‐10; 23, 22).
-
Zij citeerde ook wetten over het nemen van panden van armen, over
het lenen en borgen, enz. (Deut. 24, 6‐17).
-
Dit alles heeft Jezus geleerd, zegde zij, maar met klem benadrukte Hij
het verbod van de achterhouding van het loon der arbeiders (Deut.
24, 14‐15), omdat de rijken hier vele dagloners hadden.
K. verheugde zich zeer, omdat dit alles in de Bijbel stond; en was tevens
verwonderd het zo goed gehoord en verstaan te hebben.
***
Fascikel 17
1178
|