background image
Toen was het een ellendige tijd in Israël. De Midianieten en
andere heidenen deden op verschillende punten tegelijk invallen
in het land, namen de oogsten weg en verwoestten de akkers
(Recht. 6, 3. 33).
Gideon, een zoon van Joa, de Esriet, woonachtig in Efra
(waarschijnlijk het huidige Beit Foeriq, 7 km ten zuidoosten van
Sikem, zie grote kaart 3), was niet alleen zeer dapper, maar ook
vrijgevig van aard en daarbij zeer schoon en sterk van
lichaamsbouw. Hij dorste dikwijls zijn tarwe wat vroeger uit, om
behoeftigen te kunnen helpen (Recht. 6, 11).
Ik zag hem ‘s morgens vóór het dagaanbreken, in de dauw, naar
een uitzonderlijk dikke boom gaan, waaronder zijn dorsvloer
verborgen was.
Deze is op het gebied van Efra of Beit Foeriq te veronderstellen;  
nog heden trekt de fellah of kleine landbouwer in de oogsttijd 
gewoonlijk vóór het morgengloren naar zijn werk  
(‘t H.L. 2e jg. 13, 7e jg. 8).   
Die boom was een eik; hij overdekte met zijn wijd uitgespreide
takken een ruim rotsbekken, waar hij midden in stond en dit
Fascikel 17
1185