background image
29. zodat gij op de middag rondtast, als een blinde in de duisternis; gij zult op uw wegen niet
voorspoedig zijn, maar bij voortduring slechts verdrukt en beroofd worden, zonder dat iemand
u redt.
30. Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een andere man zal haar beslapen. Gij zult een huis
bouwen, maar het niet bewonen. Gij zult een wijngaard planten, maar de vrucht daarvan niet
genieten.
31. Uw rund zal voor uw ogen geslacht worden, maar gij zult daarvan niet eten. Uw ezel zal in
uw bijzijn geroofd worden, en niet tot u terugkeren. Uw kleinvee zal aan uw vijanden worden
gegeven, zonder dat iemand u te hulp komt.
32. Uw zonen en dochters zullen aan een ander volk worden overgeleverd, terwijl gij het met
eigen ogen ziet, en de gehele dag naar hen smacht, zonder iets te kunnen doen.
33. Een volk, dat gij niet kent, zal de vrucht van uw bodem eten en alles waarvoor gij
gezwoegd hebt; bij voortduring zult gij slechts verdrukt en vertrapt worden.
34. Gij zult waanzinnig worden vanwege het schouwspel, dat uw ogen zullen zien.
35. De HERE zal u slaan met boze zweren aan de knieën en aan de dijen, waarvan gij niet kunt
genezen – van uw voetzool af tot uw schedel toe.
36.De HERE zal u en de koning, die gij over u hebt aangesteld, naar een volk voeren dat gij niet
kendet, gij noch uw vaderen; aldaar zult gij andere goden dienen, hout en steen.
37.Gij zult een voorwerp van ontzetting worden, een spreekwoord en een spotrede onder alle
volken, naar wier land de HERE u wegvoert.
38. Veel zaad zult gij naar de akker brengen, maar weinig inzamelen, want de sprinkhaan zal
het afvreten.
39. Wijngaarden zult gij planten en bewerken, maar geen wijn drinken of opleggen; want de
worm zal eraan knagen.
40. Olijfbomen zult gij hebben in uw gehele gebied, maar u niet met olie zalven; want uw
olijven zullen afvallen.
41. Gij zult zonen en dochters verwekken, maar zij zullen u niet toebehoren, want zij zullen in
gevangenschap gaan.
42. Van al uw geboomte en veldvruchten zullen de sprinkhanen zich meester maken.
43. Steeds meer zal de vreemdeling in uw midden u te boven gaan, terwijl gij al dieper zinkt.
44. Hij zal u te leen geven, maar gij niet aan hem; hij zal hoofd zijn, en gij staart.
45. Al deze vervloekingen zullen over u komen, u achtervolgen en u treffen, totdat gij verdelgd
zijt, omdat gij niet geluisterd hebt naar de stem van de HERE, uw God, en de geboden en
inzettingen die Hij u opgelegd heeft, niet onderhouden hebt;
46. zij zullen onder u tot een teken en wonder zijn, en onder uw nageslacht, voor altoos.
47. Omdat gij de HERE, uw God, niet met vreugde en blijdschap gediend hebt vanwege al uw
overvloed,
48. zult gij de vijanden, die de HERE tegen u zal doen optrekken, dienen, onder honger en
dorst, in naaktheid en met gebrek aan alles; Hij zal een ijzeren juk op uw hals leggen, totdat
Hij u verdelgd heeft.
49. De HERE zal tegen u doen aanrukken een volk, dat van verre komt, van het einde der
aarde, zoals een arend aanzweeft: een volk, waarvan gij de taal niet verstaat,
50. een hardvochtig volk, dat geen grijsaard ontziet en geen knaap genade bewijst;
51. dat de vrucht van uw vee en van uw bodem zal opeten, totdat gij verdelgd zijt; dat u geen
koren, most of olie zal overlaten, noch de worp van uw runderen of de dracht van uw kleinvee,
totdat het u te gronde gericht heeft.
52. Het zal u in het nauw brengen in al uw steden, totdat de hoge, versterkte muren vallen,
waarop gij in uw gehele land vertrouwdet; ja, het zal u in het nauw brengen in al uw steden, in
geheel het land dat de HERE, uw God, u geven zal.
53. In de benardheid en benauwdheid, waarmede uw vijand u kwellen zal, zult gij de vrucht van
uw eigen schoot eten, het vlees van de zonen en dochters, die de HERE, uw God, u geven zal.
54. De meest verwekelijkte en verwende man onder u zal zijn broeder noch zijn eigen vrouw
noch de kinderen, die hem nog resten, iets gunnen,
Fascikel 17
1203