Aan een straathoek kwamen verscheidene krankzinnige vrouwen
op Hem toegelopen; ze kakelden Hem voortdurend aan met
woorden als deze, die zij vlug herhaalden: “Jezus van Nazareth!
Profeet!! Gij zijt Profeet! Gij zijt Jezus! Gij zijt de Christus! de
Profeet, enz.” Het waren onschadelijke zottinnen.
Zodra Jezus hun het zwijgen oplegde, hielden zij op.
Hij legde hun de handen op het hoofd en zij zonken
op de knieën en weenden; zij waren uiterst bedaard en
verlegen en werden door de hunnen weggebracht.
722.
Ook verscheidene woedende bezetenen drongen door het volk
alsof zij Jezus verscheuren wilden. Hij blikte hen aan en
toen kwamen zij als jankende honden vóór zijn
voeten gekropen.
Hij dreef de duivelen uit hen met een bevel. Ook deze
zonken nu ineen en er ging een donkere damp van hen uit; zij
kwamen tot zichzelf, weenden en dankten en werden door de
hunnen naar huis gebracht. Gewoonlijk gaf Jezus hun nog
het bevel zich te reinigen.
Hij leraarde weerom op de zuilkansel boven de beek;
Hij sprak lang en wel over Elias, ook over Mozes en de
uittocht uit Egypte, ook over de genezenen, waarbij
Hij uit de profetieën te pas bracht dat, ten tijde van
de Messias, de stommen zouden spreken, de blinden
zien, enz. (Jes. 35, 4-6), wat nu ook hier te Abila het
geval was geweest. Hij beklaagde degenen die deze
tekenen zien, maar ze niet herkennen.
Fascikel 17
1224
|