background image
3. De HERE, uw God, zelf zal voor u uit overtrekken; Hij zelf zal die volken vóór u verdrijven en
verdelgen, zodat gij hun land in bezit kunt nemen; Jozua zal voor u uit overtrekken, zoals de
HERE geboden heeft.
4. En de HERE zal met hen doen, zoals Hij gedaan heeft met Sichon en Og, de koningen der
Amorieten, die Hij heeft verdelgd; en met hun land.
5. De HERE zal hen aan u overleveren, en gij zult met hen doen geheel overeenkomstig het
gebod, dat ik u gegeven heb.
6. Weest sterk en moedig, vreest niet en siddert niet voor hen, want de HERE, uw God, zelf
gaat met u; Hij zal u niet begeven en u niet verlaten.
7. Toen riep Mozes Jozua en zeide tot hem in tegenwoordigheid van geheel Israël: Wees sterk
en moedig, want gij zult met dit volk komen in het land, waarvan de HERE hun vaderen
gezworen heeft, dat Hij het hun geven zou, en gij zult het hen doen beërven.
8. Want de HERE zelf zal vóór u uit trekken, Hij zelf zal met u zijn, Hij zal u niet begeven en u
niet verlaten; vrees niet en word niet verschrikt.
De lezing van de wet om de zeven jaar
9. Toen Mozes deze wet opgeschreven had, gaf hij ze aan de priesters, de zonen van Levi, die
de ark van het verbond des HEREN droegen, en aan al de oudsten van Israël.
10. En Mozes gebood hun: Na verloop van zeven jaar, op de bepaalde tijd van het jaar der
kwijtschelding, namelijk het Loofhuttenfeest,
11. wanneer geheel Israël opgaat om voor het aangezicht van de HERE, uw God, te
verschijnen, op de plaats die Hij verkiezen zal, zult gij deze wet ten aanhoren van geheel Israël
voorlezen.
12. Roep het volk tezamen, mannen, vrouwen en kinderen, ook de vreemdeling, die in uw
steden woont, opdat zij ernaar horen en de HERE, uw God, leren vrezen en al de woorden dezer
wet naarstig onderhouden, 13 en opdat hun kinderen, die er niet van weten, het horen en de
HERE, uw God, leren vrezen – al de tijd, dat gij leeft in het land, dat gij na het overtrekken van
de Jordaan in bezit zult nemen.
Israëls afval aangekondigd
14. De HERE nu zeide tot Mozes: Zie, de tijd nadert, dat gij sterven zult; roep dan Jozua en ga
met hem in de tent der samenkomst staan, opdat Ik hem bevelen geve. Toen gingen Mozes en
Jozua in de tent der samenkomst staan.
15. En de HERE verscheen in de tent in een wolkkolom, en de wolkkolom stond aan de ingang
der tent.
16. De HERE zeide tot Mozes: Zie, gij gaat bij uw vaderen te ruste en dit volk zal overspelig de
vreemde goden gaan nalopen van het land, waarin het komt; zij zullen Mij verlaten en mijn
verbond verbreken, dat Ik met hen gesloten heb.
17. Te dien dage zal mijn toorn tegen hen ontbranden, Ik zal hen verlaten en mijn aangezicht
voor hen verbergen, zodat zij verteerd worden en vele rampen en benauwdheden hen treffen.
Dan zullen zij te dien dage zeggen: Hebben die rampen ons niet daarom getroffen, omdat onze
God niet in ons midden is?
18. Doch Ik zal te dien dage mijn aangezicht volkomen verbergen vanwege al het kwaad, dat
zij gedaan hebben: dat zij zich tot andere goden hebben gewend.
19. Nu dan, schrijf dit lied op en leer het de Israëlieten, leg het hun op de lippen, opdat dit lied
Mij tot getuige zij tegen de Israëlieten.
20. Want Ik zal hen naar het land brengen, dat Ik hun vaderen onder ede beloofd heb,
vloeiende van melk en honig; zij zullen eten en verzadigd en vet worden, maar zij zullen zich
tot andere goden wenden en die dienen; Mij echter zullen zij versmaden en mijn verbond
verbreken.
21. Wanneer dan vele rampen en benauwdheden hen treffen, dan zal dit lied tegen hen
getuigenis afleggen, want het zal in de mond van hun nageslacht niet verstommen. Immers, Ik
Fascikel 17
1235