worden zich van Jezus’ blik af te wenden, hoewel zij op zijn
bevel tegen wil en dank toch nadertreden.
729.
Jezus sprak nu tot de verzamelde heidense mannen
en vrouwen: “Ik wil jullie tonen welke wijsheid jullie
in die vrouw en haar kunst vereren.” Nu beval Hij
dat haar geesten haar zouden verlaten. Hierop kwam
een zwarte damp uit haar en allerlei gestalten van ongedierte,
slangen, padden, ratten en draken verwijderden zich in die damp
en trokken als zwarte schaduwen van haar weg.
Het was een afzichtelijk schouwspel en Jezus zei: “Ziet aan
wie jullie geloof gehecht hebt.” Maar de vrouw zonk op
haar knieën ter aarde en weende en jammerde.
Nu was zij zeer gedwee en Jezus beval haar te zeggen hoe
zij het aanlegde om de kinderen te genezen, en zij
antwoordde onder tranen en nog steeds met een zekere tegenzin
welke listen zij had aangeleerd, en hierbij lekte het uit dat zij
kinderen door toverij ziek maakte om ze achteraf ter ere van de
afgoden te genezen.
Jezus Christus beval haar nu mee te gaan met Hem
en met de leerlingen naar de plaats, waar de afgod
Moloch stond en Hij liet verscheidene heidense
priesters meteen daarheen ontbieden.
Ook kwam veel volk rond hen samengelopen, want de genezing
van het kind was reeds ruchtbaar geworden. Deze plaats nu was
geen tempel, maar een heuvel, waarin rondom graven waren (de
heuvel of een onderdeel van de heuvel waarop Gadara ligt) en de
afgod zelf bevond zich tussen de graven onder de aarde in een
Fascikel 17
1241
|