De HERE trekt uit ter verlossing
8. Ik ben de HERE, dat is mijn naam, en mijn eer zal Ik aan geen ander geven noch mijn lof
aan de gesneden beelden.
9. Het vroegere, zie, het is gekomen, en nieuwe dingen kondig Ik u aan; voordat zij uitspruiten,
doe Ik ze u horen.
10. Zingt de HERE een nieuw lied, zijn lof van het einde der aarde, gij die de zee bevaart en
haar volheid; gij kustlanden en hun bewoners.
11. Laten de woestijn en haar steden de stem verheffen, de dorpen waar Kedar woont; laten de
rotsbewoners jubelen, laten zij van de top der bergen juichen.
12. Laten zij de HERE eer geven en zijn lof in de kustlanden vermelden.
13. De HERE trekt uit als een held; als een krijgsman doet Hij de strijdlust ontbranden; Hij heft
de strijdkreet aan, ja schreeuwt die uit; Hij betoont Zich een held tegen zijn vijanden.
14. Ik heb van oudsher gezwegen, Ik heb gezwegen en Mij ingehouden; nu zal Ik schreeuwen
als een barende vrouw;
15. Ik zal snuiven en hijgen tegelijk. Ik zal bergen en heuvels verschroeien en al hun gewas zal
Ik doen verdorren; Ik zal rivieren tot land maken en plassen zal Ik doen opdrogen.
16. En Ik zal de blinden leiden op een weg die zij niet kenden; op paden die zij niet kenden, zal
Ik hen doen treden; Ik zal de duisternis voor hen uit tot licht maken en de oneffen plaatsen tot
een vlakte. Dit zijn de dingen die Ik doen zal en die Ik niet zal nalaten.
17. Zij zullen terugdeinzen en diep beschaamd worden, die op gesneden beelden vertrouwen;
die tot gegoten beelden zeggen: Gij zijt onze goden.
Een zondig volk en een genadig God
18. Gij doven, hoort, en gij blinden, slaat uw ogen op om te zien.
19. Wie is er blind dan mijn knecht en doof als de bode die Ik zend? Wie is er blind als de
volmaakte en blind als de knecht des HEREN?
20. Gij hebt wel veel gezien, maar gij hieldt het niet in gedachtenis; gij hebt de oren wel open
gehad, maar gij hebt niet gehoord.
21. De HERE had er behagen in ter wille van zijn gerechtigheid een grote, heerlijke
onderwijzing te geven.
22. Maar dit is een volk, beroofd en uitgeplunderd; men heeft hen allen in kerkerholen geboeid,
in gevangenissen zijn zij weggeborgen; zij werden ten roof en er was geen redder; tot
plundering en er was niemand die zeide: Geef terug.
23. Wie onder u neemt dit ter ore, schenkt er aandacht aan en luistert in het vervolg?
24. Wie heeft Jakob tot plundering overgegeven en Israël aan berovers? Is het niet de HERE,
tegen wie wij gezondigd hebben, op wiens wegen zij niet hebben willen gaan, en naar wiens
wet zij niet geluisterd hebben?
25. Daarom stortte Hij de grimmigheid van zijn toorn over hen uit en het geweld van de oorlog.
Dat zette hen rondom in vlam, maar zij sloegen er geen acht op; ja, het stak hen in brand,
maar zij namen het niet ter harte.
***
Jesaja 43
1. Maar nu, zo zegt de HERE, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder, o Israël: Vrees niet,
want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn.
2. Wanneer gij door het water trekt, ben Ik met u; gaat gij door rivieren, zij zullen u niet
wegspoelen; als gij door het vuur gaat, zult gij niet verteren en zal de vlam u niet verbranden.
3. Want Ik, de HERE, ben uw God, de Heilige Israëls, uw Verlosser; Ik geef Egypte, Ethiopië en
Seba als losgeld in uw plaats.
4. Omdat gij kostbaar zijt in mijn ogen en hooggeschat en Ik u liefheb, geef Ik mensen voor u
in de plaats en natiën in ruil voor uw leven.
5. Vrees niet, want Ik ben met u; Ik doe uw nakroost van het oosten komen en vergader u van
het westen.
Fascikel 18
1280
|