background image
deze takken en zongen daarbij in het begin, in het midden en op
het einde van het feest375.
375 De takkenbos waarmee men onder het zingen op bepaalde ogenblikken
of passages zwaaide bestond uit één palmtak, twee wilgentakken en twee of
drie myrte-takken.
De kleine ratelende knopjes die aan de takken vast waren, zullen
waarschijnlijk sierappeltjes geweest zijn, want volgens Flavius Josephus
waren er citroenen aan vastgemaakt (Ant. I, 201; II, 407).
Dit kan niet letterlijk te verstaan zijn en hij drukt zich wellicht zo uit, naar
aanleiding van de vrucht die men in de hand droeg, want de nauwgezetheid
blijft bij die joodse schrijver vaak in gebreke.
Het gebruik om zo’n speciale vrucht in de hand te houden om haar goede
geur, was ook in voege in andere omstandigheden en andere landen, b.v.
Perzië. Zo’n gebruik moet ons geenszins verwonderen, wanneer wij denken
aan eigen gebruiken en noden.
K. vermeldt het gebruik bij rijke joodse vrouwen reukflesjes bij zich te
hebben en in de hand te houden. Het is dan ook niet te verwonderen dat
zo’n vrouw al eens de inhoud van zulk een flesje over Jezus’ hoofd uitgoot;
dit zullen wij overigens bij K. meermalen zien gebeuren.
Het gebruik een welriekende appel op het loofhuttenfeest in de hand te
houden wordt ook door de Talmoed, Soekka III, 5 bevestigd.
Op een loofhuttenfeest wierpen de Joden, naar het zeggen van Flavius
Josephus die appelen naar het hoofd van de gehate Alexander Janneüs.
In de H. Schrift wordt die appel ‘Etrog’ geheten. Bij K. luidt de naam ‘Esrog’,
maar beide vormen zijn één en dezelfde naam (‘t’ = ‘s’; zie VOORREDE, nr.
4).
K. onderscheidt de appel Esrog van wat men noemt: paradijsappel, hoewel
beide soorten goed op elkaar gelijken, maar ook bij de geleerden heerst over
dit soort vruchten en bomen en hun variëteiten zoveel onzekerheid dat ik mij
er wel wil voor wachten te proberen om hierover het laatste woord te
zeggen. Integendeel!
Willen de geleerden de appel ‘Esrog’ met een gekende vrucht
vereenzelvigen, dan denken zij ondermeer aan de muskuscitroen, de
cedraatappel, de paradijsappel, de pompelmoes en meer andere variëteiten
van dat soort.
De nu volgende regels over deze kwestie, zijn misschien niet onbelangrijk:
“Flavius Josephus noemt de ‘Esrog’ citroenen (of heb ik een minder goede
vertaling gebruikt?), maar ook ‘de appel van Perzië’.”
Fascikel 18
1285