background image
747.
Ondertussen was haar man naar hier geroepen; haar geval was
hem geheel onbekend. Hij werd door de redevoering van Jezus,
die nu op het leer- of spreekgestoelte stond, zeer ontroerd. Hij
weende en zijn vrouw, gesluierd op de grond vóór hem
neerliggend, bekende onder zulk een tranenvloed haar schuld, dat
zij meer op een stervende, dan op een levende geleek; en Jezus
zei haar: “Uw zonden zijn vergeven, sta nu op, kind
van God!” En de man was in de ziel geroerd; vergevensgezind
reikte hij zijn vrouw de hand. Nu werden hun handen met de
sluier van de vrouw en met de smalle, lange huisdoek van de man
samengebonden en na een zegening weer losgemaakt: het was als
een nieuwe trouw!
Na haar verzoening was de vrouw als uitzinnig van blijdschap.
Reeds te voren, bij het overreiken van het offer, had zij geroepen:
“Bidt! bidt! Brandt wierook, offert opdat mij mijn zonden worden
vergeven!” En stamelend bad zij nu luidop allerlei gedeelten van
psalmen, terwijl ze door de priesters naar haar getraliede zitplaats
(11) teruggeleid werd.
Haar offer bestond in een grote hoeveelheid kostbare vruchten,
die tijdens het loofhuttenfeest gebruikt worden (fasc. 18, nr. 742,
voetnoot 375). Ze waren kunstig op mekaar gestapeld, in dier
voege dat de onderste niet door de bovenste gedrukt werden; zij
offerde ook zomen en zijden franjes en kwasten voor
priesterklederen; zij liet verscheidene kostbare zijden
kledingstukken verbranden, waarmee zij gezocht had aan haar
medeplichtige te behagen.
“Ach God! zo schrok ik, zo iets verbranden! Had ik ze maar om
er kindermutsjes van te maken!”
Die vrouw was groot, sterk, schoon gevormd, bezield met een
levendige en vurige geest. Om haar groot berouw en haar
spontane, openbare schuldbekentenis werd haar de straf
kwijtgescholden en haar man verzoende zich hartelijk met haar.
Zij had geen kinderen uit de echtbreuk, maar had in het verborgen
Fascikel 18
1297