met die boel omgang gehad; zijzelf had die betrekking het eerst
afgebroken en haar medeplichtige tot boetvaardigheid gebracht en
op de goede weg teruggezet; zij moest hem aan de priesters niet
noemen en ook haar man moest hem niet kennen; het werd hem
verboden er naar te vragen en aan haar hem te noemen. Haar
man, die een vroom en deugdzaam persoon was, vergat en vergaf
van harte.
Uit dit voorval had het volk, weliswaar, de juiste toedracht van de
zaak niet vernomen, maar toch de onregelmatigheid en de storing
gezien, en dat zich iets vreemds had voorgedaan, want zij hadden
het luide roepen van de vrouw gehoord, dat er voor haar zou
gebeden en geofferd worden. Allen baden vurig en liefdevol voor
haar en verheugden zich over haar bekering. In deze stad woonde
immers zeer goed volk, zoals in het algemeen ten oosten van de
Jordaan; zij hadden veel meer van de zeden der aartsvaders
bewaard dan op de westzijde van de stroom.
Jezus leerde nog zeer schoon en indrukwekkend; ik
herinner me duidelijk dat Hij over de zonden van de
voorvaderen en ons eigen aandeel er in sprak; Hij
zette het een en andere recht in de opvattingen, die
zijn toehoorders nopens dit punt hadden. Hij
bediende zich daarbij eenmaal van de uitdrukking:
“Uw vaderen hebben wijnbessen gegeten en uw
tanden zijn er stomp van geworden.” (Ezek. 18, 2). Ook
werden de schoolleraren naar de gebreken van hun
kinderen ondervraagd en deze dan daarover
vermaand; aan hen die hun schuld spontaan
bekenden en er spijt over hadden, werden ze
vergeven.
Vóór de synagoge bevonden zich vele zieken, en, hoewel het op
loofhutten de gewoonte niet was zieken binnen te laten, toch liet
Jezus hen door de leerlingen in de gangen tussen de
synagoge en de woningen van de leraren brengen.
Na het sluiten van het feest, toen de hele synagoge reeds lang
Fascikel 18
1298
|