763.
De Farizeeën van de stad behandelden de genezen blinde met
minachting, want zij misprezen zijn voorspellingen en noemden
ze de dromerijen van een gek; ook zeiden zij dat hij het hoog op
had, wegens zijn netheid in kleding. Zelf brachten zij hem tot
Jezus (bij diens aankomst), in de overtuiging dat Hij hem niet zou
kunnen genezen, daar men nooit het zwart in zijn ogen gezien
had.
Nu hij echter ziende geworden was, zei menig slecht mens:
“Hij is geenszins blind geweest, je moet weten, hij is een Esseen
en zal alleen maar belofte gedaan hebben zich als blind voor te
doen, enz.” De Farizeeën die gisteren tegen Jezus zich over
Ezekiël venijnig uitlieten verachtten eveneens deze profeet en
zeiden: “Hij is een knecht van Jeremias geweest en heeft in de
profetenschool (fasc. 1, nr. 4, voetnoot 9) zeer verkeerde, duistere
dromen gehad en deze zijn alle faliekant uitgekomen.”
Ik zag dat Ezekiël toen duistere visioenen had gehad, die verkeerd
geïnterpreteerd werden, en dat eerst aan de stroom Chobar de
Geest over hem is gekomen (Ez. 1, 1): Hij zag eerst in de stroom
het licht van de geopende hemel; hij keek dan omhoog en kreeg
nu het gezicht van de wagen Gods, enz.
Manahem had ook diepzinnige goddelijke waarheden gezien in
visioenen in verband met Melchisedek en Malakias.
Van hier ging Jezus in de namiddag naar Ofra; Hij was van
ongeveer nog zeven leerlingen vergezeld; de overigen waren deels
weer naar Jeruzalem, deels naar hun woonplaatsen in Samaria en
Galilea teruggekeerd.
Velen zullen aarzelen dit te geloven en toch heb ik het willen rapporteren,
omdat God zich gewaardigt aan vele leden van die instelling zijn geheimen
kenbaar te maken en dit om reden van hun heilige levenswandel!” (Ant, III,
67).
Fascikel 18
1334
|