Wanneer hier Pompejus, na de Jordaan overgegaan te zijn en de vallei
doorkruist te hebben, Korea bereikt had, bevond hij zich op de rand van het
midden van het land, d.i. de centrale bergketen van Palestina en nog slechts
10 km van Alexandrium.
Dit lag op een strategisch punt, nl. het beheerste de weg die Jeruzalem met
het noorden van het land verbindt.
-
Een eerste maal duidde K. de ligging van Alexandrium zeer vaag aan:
op een der zuidelijke hoogten van het bergendistrict Gerizzim (nr. 752).
-
Een tweede maal reeds nauwkeuriger, maar nog onvoldoende,
nl. in nr. 764 legt zij het 1,5 uur ten westen van Korea. Voor ons die
Korea nu weten liggen, nr. 757, voetnoot 382 , is dit reeds meer.
-
Hier echter, nr. 768, wijst K. door een simpel woord de ligging duidelijk
aan ‘tussen Lebona en Alexandrium ging Jezus door een dal.’
Nu, ten zuidoosten van Lebona aan de overzijde van het dal worden op een
hoge berg de resten van een zeer sterke burg gevonden, welke ruïne nu de
naam Gharabeh draagt. De ligging is strategisch; zoals al gezegd, en
buitengewoon sterk. Aan 3 kanten is de berg door zeer diepe valleien
ingesloten.
De burg zelf had zeer dikke muren, gebouwd met stenen van zwaar kaliber,
zonder ciment (dat hierbij onnodig was) op mekaar gelegd. Men heeft daar
het verre uizicht dat K. aan Alexandrium toekent; het beheerst de omstreken
in alle richtingen (cfr. Guérin, Samarie, II, 28-33).
Deze geleerde heeft voorgesteld, doch zonder succes, Alexandrium met
deze burg te vereenzelvigen.
Hij had het juist voor, maar was hiertoe gekomen door een valse
vereenzelviging van Korea met Qourijout, 5 km ten noordoosten van
Gharabeh. Doch Qourijout is een veel voorkomende naam die een eigen
betekenis heeft en met de naam Korea niets te maken heeft.
Alexandrium werd gebouwd door Alexander Janneüs, die het zijn naam gaf.
Zijn zoon en kleinzoon, Aristobolus 1 en Alexander bedienden er zich van
als van hun voornaamste bolwerk in hun oorlogen tegen de Romeinen en
tegen de partij van de hogepriester Hyrkanus.
Na door de Romeinse veldheer Gabinius verwoest te zijn, werd hij herbouwd
door Feroras, een broer van Herodes de Grote.
Deze laatste liet naar die burcht de lijken overbrengen van zijn twee zonen
die hij te Sebaste, Samaria had doen verwurgen; hij liet hen daar bijzetten
naast de overblijfselen van hun voorvader van moederszijde, Alexander.
Fascikel 18
1347
|