776.
‘s Avonds was er in de synagoge en in de huizen een feest (begon
er een feest). Nu de sabbat (19 oktober, 28 Tisri) ten einde liep en
de nieuwe sabbat aanving, begon men het inwijdingsfeest van
Salomo’s tempel (beter gezegd: de octaafdag ervan) te vieren.
De synagoge was vol lichten (cfr. fasc. 6, nr. 141, voetnoot 315;
let op de volgende woorden:)
Dit feest was eigenlijk reeds voorbij; de eigenlijke dag viel
samen, meen ik, met het einde of laatste dag (octaafdag) van
Loofhutten, en heden hield men er de naviering (of octaafdag)
van.
Jezus sprak over de inwijding van de tempel, hoe God
in de nacht aan Salomo verschenen was en hem
gezegd had dat Hij Israël en de tempel zou bewaren,
indien hij Hem getrouw bleef, en dat Hij in de tempel
onder hen zou wonen, doch dat Hij hem zou
verwoesten, indien zij van Hem afvallig werden (I Kon.
9, 2-9; II Kron. 7, 12-22).
Dit paste Jezus op de tegenwoordige tijd toe, daar zij
werkelijk aan ontrouw schuldig waren en dat dus,
indien zij zich niet bekeerden, hun tempel de
verwoesting nabij was.
Hij sprak zeer streng en beslist, maar de Farizeeën waagden
het, Hem tegen te spreken en zij legden dit woord van God, tot
Salomon gesproken, uit als niet werkelijk aldus gesproken of
letterlijk bedoeld, doch als een dichterlijke manier van spreken,
als een voortbrengsel, een dromerij van Salomo’s fantasie.
Het dispuut werd zeer levendig en ik zag hoe Jezus hun
vinnig te woord stond. Hij kreeg zulk een ontzagwekkend
voorkomen (fasc. 13, nr. 438, voetnoot 199), dat zij geheel
ontsteld werden en Hem nauwelijks nog in het aangezicht
konden aanzien.
Fascikel 18
1358
|