zou gekomen zijn, in plaats van bij hun onbeschaafde
onderontwikkelde buren, op wie zij met minachting neerzagen.
‘s Middags keerde Jezus met een talrijk geleide naar de bron vóór
Mikmetat terug en bereidde hier een aantal mensen tot
de doop voor. Velen bekenden hun zonden in het
algemeen (dus ook openlijk); vele anderen traden
met Jezus alleen ter zijde en legden Hem in het
geheim een gedetailleerde bekentenis van hun
zonden af (cfr. nr. 744, voetnoot 376), en vroegen Hem om
een boetpleging en vergiffenis.
De dopers waren, naar ik meen, Saturninus en Judas Barsabas;
andere leerlingen legden de handen op (als peters). De doop
geschiedde in een grote badvijver.
Na de doop nam Jezus een kleine maaltijd en zij gingen
vervolgens ten sabbat naar Aser. Hier leerde Jezus uit
Genesis, 18, 23, over de verdelging van Sodoma en
Gomorra en hield een striemende boetepreek. Ook
weidde Hij uit over de wonderwerken van Elizeüs (II
Kon. 2-8). De Farizeeën waren volstrekt niet tevreden met Hem,
want gedurende de daarna gehouden maaltijd sprak Hij
ondermeer ook daarover dat zij de tollenaars
verachtten en nochtans alleen hierin van hen
verschilden, dat zij meer omzichtig, geniepig, bedekt
en schijnheilig hun woeker bedreven, (terwijl de
tollenaars hun winzucht toch niet met de dekmantel
van de godsvrucht camoufleerden).
Jezus overnachtte hij Obed.
Fascikel 18
1389
|