Daar bereidden de Merozenen hun huiden. Judas of zijn ouders
hadden zich daar een tijdlang opgehouden en van daar had hij zijn
bijnaam Iskariot bekomen.
Vóór Meroz (Sebata) werd Jezus door de arme burgers, die van
zijn komst op de hoogte gebracht waren, met grote vreugd
ontvangen; zij kwamen Hem tegemoet en brachten Hem klederen
en zolen om ondertussen de Zijne uit te schudden en te reinigen.
Jezus dankte hen en ging met zijn leerlingen in een herberg in
de stad, waar men Hem de voeten waste en iets ter verkwikking
en verwelkoming aanbood.
Ook de Farizeeën kwamen tot Hem en Hij hield nog ‘s
avonds in de synagoge voor het toegestroomde volk
een belangrijke redevoering, waarin Hij het had over
de luie knecht en het begraven talent; Hij paste die
parabel toe op zijn toehoorders uit de stad. Daar zij,
als zonen van de dienstmeiden, slechts één talent
ontvangen hadden, was het hun plicht daarmee te
woekeren, maar zij hadden het integendeel
begraven.
Nu de Heer naderde, moesten zij haast maken om er
nog iets mee te winnen. Ook bracht Hij hun onder de
ogen hun tekort aan liefde voor hun buren en hun
haat tegen de Samaritanen.
Ook de Farizeeën van hier waren volstrekt niet tevreden met
Hem, maar het volk des te meer, daar zij zwaar verdrukt werden
door de Farizeeën en de ganse stad zo vergeten en aan haar lot
overgelaten was, dat niemand anders hen hier te hulp kwam.
Fascikel 18
1399
|