dus van vaderlijke zijde een zuster van Maria van Kleofas en van
haar broers, die thans nog leerlingen van Joannes zijn en tot nog
toe maar enige keren vermeld werden in mijn verhalen; zij was bij
Nazareth getrouwd geweest en is weduwe.
Twee zonen van haar, die later ook leerlingen werden, dienen nu
in de visserij als knechten op het schip van Zebedeüs.
Maria de Sufanietin is nu tot haar man gereisd en ik voorzie dat
zij tezamen naar Ennon terug zullen keren.
Lazarus’ landgoed bij de herberg, die ten oosten van Meroz staat,
bestond in een schoon terrein met vele fruitbomen. Ook waren
daar mooie dreven. De opzichters bleven daar bestendig en
zorgden voor de verkoop van de vruchten; maar nu waren zij
bovendien belast met het toezicht op de herberg.
Het langer verblijf van Jezus alhier in deze tijd was reeds bij de
laatste bijeenkomst met Lazarus te Ennon (fasc. 18, nr. 740)
geregeld geworden; de vrouwen waren daarop naar hier gereisd,
om alles in gereedheid te brengen en de bewoners van het gewest
waren op Jezus’ komst voorbereid. (Spijts de uitdrukking ‘bij de
herberg’ is toch wel Lazarus’ landgoed bedoeld, 3 uren meer
noordelijk.)
Slotrede op de berg bij Meroz.
808.
31 oktober. –
‘s Morgens leerde Jezus nog bij de bron in Meroz en in
zijn toespraak verweet Hij de Farizeeën nogmaals dat
zij het volk verwaarloosden.
In de namiddag besteeg Hij weer de berg en hield er een
prediking op de wijze van de bekende bergrede.
In zijn afscheidswoord verklaarde Hij voor zijn
toehoorders nogmaals de parabel van het begraven
Fascikel 19
1418
|