getuige geweest van Jezus’ bergprediking en wonderen; na hun
onderhoud met Jezus keerden zij naar Macherus terug.
Zij behoorden tot een groep van verscheidene leerlingen die zich
daar ophielden en door Joannes vóór zijn kerker onderwezen
werden; zij hingen met hart en ziel aan hun meester en dewijl zij
Jezus’ werken nog niet gezien hadden, zond Joannes hen tot Hem,
opdat zij er zich van zouden overtuigen, dat het waar was wat hij
van Hem zei. Hij liet ook Jezus door hen nogmaals bidden dat Hij
toch openlijk en ondubbelzinnig zou verklaren wie Hij was en een
begin zou maken met de stichting van zijn Rijk op aarde.
Zij zeiden tot Jezus dat zij van alles overtuigd waren, wat Joannes
over Hem verkondigde; zij vroegen echter ook of Hij niet spoedig
Joannes uit zijn kerker zou komen verlossen? Immers, Joannes
koesterde de hoop door Hem uit de gevangenis verlost te zullen
worden en hij verlangde er vurig naar. Zij verzochten Hem dus
haast te maken met de vestiging van zijn Rijk en hun meester dan
te verlossen. Zij smeekten Hem zich te haasten, want zij meenden
dat dit een veel nuttiger werk zou zijn dan al zijn
genezingswonderen.
Jezus antwoordde hun: “Ik weet dat Joannes verlangt
en hoopt weldra uit zijn kerker verlost te worden (cfr.
Ps. 142, 8). Ik weet nog dat Hij er ook uit bevrijd zal
worden, doch dat Ik naar Machaerus hem zal komen
verlossen, dit gelooft mijn wegenbereider Joannes
niet. Verkondigt dus aan Joannes wat gij gezien
hebt en zegt hem dat Ik mijn zending zal
volbrengen.”
Ik weet niet of Joannes wist dat Jezus gekruisigd zou worden en
dat zijn Rijk geen aardse Rijk was. Ik meen dat ook hij geloofde
dat Jezus het volk zou bekeren en een heilig rijk op aarde zou
stichten.
Fascikel 19
1435
|