Maar nauwelijks was zij met haar toverkunst begonnen, of zij zag
naast zich een verschijning; zij liet de spiegels die zij boven het
waterbekken hield en bewoog, uit haar handen vallen, was buiten
zichzelve van schrik en riep: “Ge hebt mij bedrogen, ge zijt Saül!”
Toen zei deze: “Zijt maar niet bang voor mij, wat ziet ge?”
Zij antwoordde: “Er stijgt een heilige uit de aarde!”
“En hoe ziet hij eruit?” vroeg Saül, die nog steeds niets zag.
Vol schrik antwoordde het wijf: “Als een grijsaard in
priestergewaad!”, en zij trok Saül naar de verschijning toe en
vluchtte zelf uit de kelder. Saül zag nu Samuel en wierp zich op
zijn aangezicht neer.
Toen zei Samuel: “Waarom heb je mij opgeroepen en mijn rust
gestoord? Gods straf zal je treffen, morgen zal je met mij onder
de doden zijn! De Filistijnen zullen Israël verslaan en David
wordt koning!”
Na deze woorden lag Saül van droefheid en ontzetting plat ter
aarde, als dood; zij richtten hem op en zetten hem tegen de muur;
zijn gezellen wilden hem iets laten eten, doch hij weigerde.
De vrouw kwam terug met brood en vlees (I Sam. 28, 24).
Ik heb haar niet eerst zien slachten, misschien is het mij ontgaan,
doch op de wijze gelijk het geschiedde, scheen de tijd mij te kort
om eerst geslacht te hebben. (Nu at Saül met zijn gezellen).
De vrouw raadde hem aan niet naar de slag te gaan, maar naar
Ebez, waar de inwoners als Giladieten hem genegen waren416
(I Sam. 1, 11). Saül kwam met het dagaanbreken daar aan.
416 De Ebezenen als Giladieten waren Saül genegen. Ze waren Giladieten,
omdat zij van Jabes aan de overkant van de Jordaan afkomstig waren.
Saül had eens de stad Jabes-Gilad, waarvóór de Ammonieten het beleg
geslagen hadden, ontzet; zij bleven hem daarvoor dankbaar.
Ook toen de Filistijnen de lijken van Saül en zijn zonen mishandeld, en aan
de muren van Skytopolis ter bespotting opgehangen hadden, kwamen de
Fascikel 19
1457
|