hulp van Jezus, maar niemand van de inwoners wilde hem bij
Jezus aanmelden; de leerlingen waren deels bij Jezus, deels
verstrooid onder de oogstarbeiders, tegen wie zij over Jezus
vertelden en enige van zijn leerspreuken herhaalden; nog andere
waren als boden naar Kafarnaüm vooruit gezonden en weer
andere bezochten de naaste gewesten.
De inwoners beminden de hoofdman niet, omdat hij hun te nabij
woonde; zij hadden hem graag weg gehad. Overigens waren zij
in het algemeen niet zeer vriendelijk, ja, Jezus zelf trokken zij
zich niet bijzonder aan. Onder het luisteren verrichtten zij voort
hun arbeid en legden dus geen gevoelige, levendige belangstelling
aan de dag.
Zo was de bekommerde heidense hoofdman zelf Jezus in de verte
nageslopen en op een ogenblik dat de Heer zich nader tot hem
wendde, trad hij vóór Hem, boog diep en zei: “Meester, versmaad
uw knecht niet, erbarm U over mijn ziek zoontje, dat hier in mijn
huis ligt.”
Jezus antwoordde hem: “Het betaamt dat Ik eerst
voor de kinderen des huizes het brood breek, eer Ik
het met vreemde buitenstaanders deel!”
Maar Achias wedervoer: “Ik geloof, Heer, dat Gij de Gezant van
God zijt en de vervulling van de Belofte; Ik geloof dat Gij me
kunt helpen en ik weet dat Gij gezegd hebt dat zij die zulks
geloven, kinderen en niet langer vreemde buitenstaanders zijn,
Heer, erbarm U over mijn kind!”
Toen verhoorde Jezus hem, zeggend: “Uw geloof heeft
u geholpen!” Hierop trad Hij met enige leerlingen in het huis
van Achias, dat het geboortehuis van Paulus was.
Dit huis was iets voornamer dan de gewone joodse huizen,
ofschoon het ongeveer dezelfde indeling had (cfr. fasc. 1, nr. 15).
Fascikel 19
1491
|