jaren; het had een lang wollen hemd (tuniekje) aan en om de hals
een ruige, behaarde strook vel, die op zijn borst gekruist was; het
kind was stom en volslagen lam, maar het zag er zeer verstandig
en lief uit; het keek Jezus met diepe ontroering aan.
Jezus sprak de ouders en alle aanwezigen toe, en wel
over de roeping van de heidenen, over de nabijheid
van het Rijk, de boetvaardigheid en over het ingaan
in het huis van de Vader door de doop.
Hierop bad Hij, nam het kind van het bedje in zijn
armen, legde het aan zijn borst, boog zich tot het
kind, streek met zijn vinger onder diens tong en liet
het op de grond rechtstaan.
Vervolgens leidde Hij het tot de hoofdman die het met
de moeder tegemoet vloog. Beiden sidderden van geluk en
omhelsden hun kind onder een vloed van vreugdetranen.
Het kind stak aanstonds zijn armpjes naar zijn ouders uit en riep:
“O vader, o moeder, ik kan gaan, ik kan weerom spreken.”
Maar Jezus zei: “Neemt het kind, gij weet niet welk
een schat u in dit kind, wordt toevertrouwd; het is u
weer geschonken, maar het zal ook van u weer
teruggevorderd worden.”
De ouders brachten het kind nu weer tot Jezus, en wierpen zich er
mee onder tranen dankend voor Hem neer; Hij zegende het en
sprak er zeer minzaam mee.
De hoofdman bad Jezus hem in een kamer te willen volgen en een
verversing aan te nemen en de Heer willigde samen met de
leerlingen dit verzoek in; zij aten al staande brood, honing en
kleine vruchten met wat drank.
Jezus zei tot Achias dat hij naar Kafarnaüm moest
komen, waar gedoopt werd en dat hij daar
Fascikel 19
1494
|