background image
Hij schilderde de Farizeeën, Sadduceeën en
Herodianen met hun kenmerken zeer scherp af;
Hij dreigde zeer nadrukkelijk met Gods gramschap en
naderend vonnis;
Hij toonde reeds in het verschiet de verwoesting van
Jeruzalem en de tempel en riep “WEE” over dit land.
Hij haalde ook veel aan uit de profeet Malakias en
paste een passage toe op de voorloper en de Messias
(Mal. 3, 1-4); Hij verklaarde dat zijn profetie wees op
een rein, nieuw spijsoffer (Mal. 1, 11), hetgeen ik duidelijk
van het H. Misoffer verstond, maar de Joden verstonden het niet.
Ook sprak Hij nog van het vonnis over de goddelozen
en de terugkeer van de Messias op de jongste dag en
van het vertrouwen en de troost der godvrezenden
(Mal. 3, 18; 4, 3-5; Ps. 2, 13).
Maleachi 3
1. Zie, Ik zend mijn bode, die voor mijn aangezicht de weg bereiden zal; plotseling zal tot zijn
tempel komen de Here, die gij zoekt, namelijk de Engel des verbonds, die gij begeert. Zie, Hij
komt, zegt de HERE der heerscharen.
2. Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want
Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers.
3. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen, Hij zal hen
louteren als goud en als zilver, opdat zij de HERE in gerechtigheid offer brengen.
4. Dan zal het offer van Juda en van Jeruzalem de HERE aangenaam zijn als in de dagen van
ouds en als in vroegere jaren.
5. Ik zal tot u ten gerichte naderen; Ik zal een snelle aanklager zijn tegen de tovenaars, tegen
de echtbrekers, tegen de meinedigen, tegen hen die het loon van de dagloner drukken, weduwe
en wees verdrukken, en de vreemdeling terzijde dringen, maar Mij niet vrezen, zegt de HERE
der heerscharen.
Oproep tot bekering
6. Voorwaar, Ik, de HERE, ben niet veranderd, en gij kinderen van Jakob, zijt niet verteerd.
7. Van de dagen uwer vaderen af zijt gij afgeweken van mijn inzettingen en hebt ze niet
onderhouden. Keert terug tot Mij, dan zal Ik tot u terugkeren, zegt de HERE der heerscharen.
En dan zegt gij: In welk opzicht moeten wij terugkeren?
8. Mag een mens God beroven? Toch berooft gij Mij. En dan zegt gij: Waarin beroven wij U? In
de tienden en de heffing.
9. Met de vloek zijt gij vervloekt, en Mij berooft gij, gij volk in zijn geheel.
10. Breng de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in mijn huis; beproeft Mij
toch daarmede, zegt de HERE der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel
zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten.
11. Dan zal Ik, u ten goede, de afvreter dreigen, opdat hij de vrucht van uw land niet verderve
en opdat de wijnstok op het veld voor u niet zonder vrucht zij, zegt de HERE der heerscharen.
Fascikel 19
1510