background image
In dezelfde hoek, nader hij het Meer lag, volgens K.’s aanwijzing een 
melaatsengesticht.  
*** 
De heerlijkheid en rijkdom van deze vlakte wordt door Flavius Josephus 
meesterlijk beschreven: “Ze is bewonderenswaardig, zegt hij, niet alleen 
om haar schoonheid, maar ook om haar vruchtbaarheid.  Van nature is 
de grond geschikt voor alle soorten van planten; het vernuft en de 
noeste vlijt van zijn bewoners verhogen nog haar 
voortbrengingsvermogen.   
De lucht is er zeer mild en gematigd en biedt voor alle soorten van 
vruchten de vereiste voorwaarden om goed te gedijen.   
Notenbomen die nochtans een koel klimaat verlangen, groeien daar 
uitstekend en zijn talrijk.  Andere bomen die meer baat hebben van de 
hitte, zoals de palmboom, of die een gematigd klimaat vergen, zoals de 
olijf‐ en vijgenboom, genieten daar de gepaste lucht.  Men zou waarlijk 
zeggen dat de natuur, uit een zekere voorliefde voor dit land, hier de 
tegenstrijdigste dingen verzoend en verenigd heeft.   
Alle jaargetijden heeft ze aan die landstreek dienstbaar gemaakt.   
Niet enkel levert de grond voortreffelijke vruchten op, maar deze zijn er 
bovendien zolang voorhanden, dat men gedurende tien maanden goede 
druiven en vijgen vindt.  Sommige andere vruchten groeien en rijpen er 
het jaar door.  
Benevens deze voordelen van lucht en klimaat is deze landstreek 
overvloedig van vruchtbaarmakend water voorzien.  Het komt van een 
zeer rijke bron die Kafarnaüm heet en die de vlakte in haar gehele 
uitgestrektheid besproeit.” (B.J. I, 354‐355).   
(Over deze bron zeggen wij straks een woordje; het kanaal dat haar 
water overal in de vlakte brengt is op ons kaartje hiervóór met een 
lijn van kruisjes aangeduid).  
Later, onder vreemde heerschappijen, te beginnen met de Arabische 
(635) ging al die heerlijkheid te niet; de vlakte veranderde in de loop der 
eeuwen in een reeks moerassen, in een distelveld met ceders (Christi‐
doorn‐bomen), in een ondoordringbare wildernis.  
Fascikel 19
1531