background image
Van de nabije hoogten gezien gelijkt het op een beker vloeibaar zilver; 
van nabij vertoont het water gewoonlijk een mooie blauwe kleur.  ‘s 
Avonds weerkaatst het het azuur van de hemel en heeft het de 
schittering van saffierblauw.  
Is het Meer kalm, dat treft het de toeschouwers door zijn buitengewone 
onbewogenheid, men zou zeggen ingetogenheid; dan weerspiegelt het 
de bijna altijd kristalheldere hemeltrans.   
De horizonten rondom zijn gekleurd met een wazige, purperachtige tint, 
zo rijk aan schakering, dat de bekwaamste schilder te vergeefs zou 
trachten er een natuurgetrouwe weergave van te maken.   
V. Guérin maakt treffende beschouwingen op het Meer: “Een ander 
meer kan er niet mee vergeleken worden,” zegt hij, “te meer daar er de 
wonderbaarste herinneringen aan verbonden zijn.  Wanneer het mooie 
blauwe meervlak het azuur van de hemel weerkaatst en schittert in de 
stralen van de zon, gelijkt het op een glinsterende spiegel, die de ogen 
verblindt en streelt tegelijk.   
‘s Avonds zijn de wateren eerst met de wonderbaarste purperkleuren 
getint, daarna violet gekleurd, al naar gelang de zon de gezichteinder 
nadert en achter de westelijke bergen wegzinkt.   
‘s Nachts weerkaatst de spiegel de myriaden aangenaam tintelende 
hemellichten en dan is zijn majestueusiteit het grootst en 
indrukwekkendst; het brengt de ziel in een melancholisch‐godsdienstige 
bezinning en stemming.  
Voor haar geest rijst dan het verleden met zijn onsterfelijke 
herinneringen weer op: men meent de boot te zien drijven, waarop de 
Meester met zijn leerlingen het Meer in alle richtingen doorkruiste.  Men 
stelt zich Hem voor wandelend op de baren, men meent getuige te zijn 
van het stillen van de storm, van de miraculeuze visvangsten en nog 
andere aangrijpende wonderen en taferelen …  Welk meer kan op zulk 
een goddelijk verleden bogen?  Ik voor mij zal nooit de diepe, 
onuitwisbare indrukken vergeten, die ik op dat Meer heb ondervonden 
…  Ook profane herinneringen riep ik mij terug in het geheugen, maar 
telkens keerde mijn geest spoedig terug naar de stralende, 
godmenselijke figuur van de Christus, die alles en allen in de schaduw 
heeft gesteld, die in het nachtelijk duister lichtverspreidend op de baren 
heeft gewandeld, de omringende gewesten met zijn wonderen heeft 
getekend, met zijn weldaden verrijkt, met zijn leer heeft verkwikt en 
Fascikel 19
1537