wakker geschud en wiens geest nog immer over dit Meer, deze vlakten,
landschappen en bergen blijft zweven.” (Terre sainte, 308).
“Ook de omgevende gewesten vanop het Meer te beschouwen,” zegt F.
Prat, “is een ware wellust.” “Dit Meer,” zegt hij nog, “dat met één
enkele blik te overzien en door een voetganger in minder dan 12 uren te
omwandelen is, krimpt als het ware nog in ten gevolge van de heldere
oosterse lucht, die alles schijnbaar naderbij tovert en verwijderde dingen
nader trekt; op onmetelijke afstanden voorwerpen onderscheiden, die
bij ons niet eens waarneembaar zouden zijn, dit maakt de helderheid van
lucht daar mogelijk; men heeft het gevoel dat men een gesprek zou
kunnen aangaan met iemand op de tegenovergestelde oever.”
(zie afbeelding fasc. 16).
Fascikel 19
1538
|