Een reisverhaal in een krant uit 1955 bevat deze woorden: “De streek
van het Meer maakt een onvergelijkelijke indruk op de bezoekers en
men ondergaat er een niet minder zalig gevoel dan te Lourdes. Ja! de
ontroering is groter; de bestgeslaagde retraite is er niet bij te
vergelijken.” (De Boer).
“De oevers van het Meer, hoewel uit rotssteen bestaande, zijn op de
meeste plaatsen begroeid met roze‐laurieren. Die struiken zijn zo
bladerrijk en dicht dat ze een slingerkrans van groen vormen rondom de
kristallen beker van het Meer.” (Leroux, 191).
De eer van het volgende, laatste woord geven wij aan de exegeet Prat:
“Bijna overal is de oever met heerlijke bosjes van enorme roze‐
laurierstruiken afgeboord, waarop myriaden schitterende bloempjes
prijken. Niets is zo lief en bekoorlijk als die rozengordel, die zijn
neerhangende takken spiegelt in het azuur van de blauwe hemel, die
men ziet in het water.” (Prat. J. Chr. II, 221).
Fascikel 19
1539
|