zijn, aan uw knecht met goed gevolg te bevelen gezond te zijn, en
dan zal hij het zijn!””
Nadat de bode deze woorden van Kornelius, die zich voor
onwaardig hield in Jezus’ nabijheid te komen en persoonlijk met
Hem te spreken, tot de Heer gericht had, wendde Jezus zich
tot de omstaanders en zegde hun het volgende:
“Waarlijk, Ik zeg u: onder de Israëlieten heb Ik zulk
geen groot geloof aangetroffen; zo weet dan dit:
Velen zullen komen van de opgang en van de
ondergang van de zon, uit het oosten en het westen
en met Abraham, Isaäk en Jakob in de hemel zijn,
terwijl daarentegen vele kinderen van het Rijk Gods,
vele Israëlieten buiten geworpen zullen worden,
buiten in de uiterste duisternissen, waar gehuil en
tandengeknars zal wezen.”
Hierop wendde Hij zich tot de hoofdman en zei: “Ga
heen! U geschiede naar uw geloof”, en de bode riep deze
woorden naar de knielende hoofdman, terwijl Hij naar de
hoofdman toe liep.
Deze boog zich ter aarde, stond op en ijlde naar huis.
Maar vóór het huis kwam zijn knecht hem reeds tegemoet; hij was
in een laken gehuld en had het hoofd omwonden; hij was niet van
hier, want hij had een geelbruine kleur.
Jezus was ondertussen zonder uitstel naar de hut van de melaatse
teruggekeerd, om dáárlangs in de stad te gaan. Op dit ogenblik
trad de melaatse uit zijn hut, viel voor Hem neer en zei: “Heer!
indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen.”
Jezus sprak tot hem: “Strek uw hand uit.” en Hij
raakte ze aan en zei: “Ik wil het! word rein.”
(Mt. 8, 2-4).
Fascikel 19
1544
|