Openbaar Leven van Jezus
Hoofdstuk XII –
Oponthoud te Kafarnaüm. – Excursies van daar uit. –
Grote wonderen
(14 november – 12 december).
(Vervolg)
Opwekking van de jongeling van Naïm
(Luk. 7, 11-16).
867.
17 november. –
Heden, zondag, reeds zeer vroeg, zag ik Jezus met zijn
toekomstige apostelen, vele leerlingen en een aantal andere
lieden, die te Gabara en van daar te Kafarnaüm geweest waren, op
weg naar de Esdrelonvlakte toe; zij waren in twee groepen
verdeeld; (een talrijke schare, lezen wij bij Lk. 7, 11); de ene ging
vóór, de andere achter Jezus, die zelf met enige leerlingen meestal
in het midden ging; Hij onderwees hier en daar in het
veld, wanneer zij een groep mensen ontmoetten en
zelf een weinig uitrustten.
De weg leidde (eerst) boven de vissersplaats van Petrus.
(In fasc. 19, nr. 866, laatste alinea, heeft Jezus de visserij van
Petrus of de heuvel Oreimeh als verzamelplaats aangeduid.)
Van hier gingen zij dwars door het dal van Magdalum
(= vlakte Gennezaret), dat zich uitstrekt oostelijk (juister:
noordoostelijk) van de berg die zich boven Gabara verheft.
Dan ging Jezus door de dalen ten oosten van Betulië en Gischala
en door het gewest van de twee steden die rechts en links van zijn
weg lagen, toen Hij van Dabrat naar Gischala ging
(fasc. 16, nr. 654).
Fascikel 20
1561
|