Martialis in zijn wit kleedje was zeer vrolijk, liep heen en weer,
liet zich bezien en deelde ook zelf uit; hij was blij als een kind en
het was vermakelijk om te zien hoe de jongen, toen zijn
schoolkameraden door hun leraren in het voorhof geleid werden,
op hen afkwam. Vele van die schoolkinderen waren voor hem
verschrikt als voor een geest; en hij liep op hen toe en joeg hen
voor de grap met gemaakte buikstem vrees aan; en zij vluchtten
achteruit; anderen lachten met die vreesachtigen en hingen de
dappere uit; zij gingen naar hem toe, schudden hem gelukwensend
de hand en zagen zelfvoldaan en geringschattend op de
benauwden neer, zoals een groter knaap een paard, of een ander
dier aanraakt, waarvoor een kleinere nog bang is.
871.
Nu werd in het huis en in de voorhoven een gastmaal aangericht
en allen namen er deel aan. Petrus, als verwante van de weduwe
– zij was de dochter van de broer van zijn schoonvader – was
opvallend verblijd; ook was hij zeer vertrouwd in het huis, waar
hij zich bijna als de huisvader gedroeg.
Jezus riep de genezen jongeling dikwijls, in het bijzijn
der verzamelde scharen, tot zich en onderrichtte hen;
ik begreep wel dat Hij datgene wat Hij hem zei, sprak
ten aanhoren en tot stichting van de aanwezigen en
dat zij er door getroffen werden.
Maar ik heb niet gehoord dat Hij over hem als over
een gestorvene sprak; Hij sprak steeds als had de
dood, die door de zonde in de wereld gekomen was,
hem gebonden, geketend, om hem tenslotte af te
maken in het graf, als had hij blind in de duisternis
geworpen moeten worden en te laat de ogen moeten
opendoen daar, waar geen erbarmen, geen hulp
meer te verhopen is.
Doch alvorens het zo ver was, had Gods
barmhartigheid, ten aanzien van de deugd zijner
Fascikel 20
1569
|