876.
Joannes had altijd grote moeite met zijn leerlingen; zij wilden niet
van hem scheiden en hij zond hen zo herhaaldelijk tot Jezus,
alleen met het doel dat zij Hem zouden leren kennen en volgen.
Maar dit viel hun zwaar, daar zij reeds, als leerlingen van Joannes,
zeer met zichzelf ingenomen waren; hij liet daarom Jezus ook zo
dikwijls verzoeken om toch openlijk en ondubbelzinnig te
verklaren wie Hij was, opdat zijn leerlingen het zouden horen en
geloven en zich met alle mensen tot Hem bekeren.
Toen zij ditmaal weer met hun twijfels en moeilijkheden tot
Joannes kwamen, kreeg hij opnieuw de gedachte Jezus nog eens
er om te verzoeken openlijk en ronduit de verklaring af te leggen
dat Hij de Messias, de Zoon van God was, en hij vaardigde er dus
twee met deze vraag naar Jezus af.
Toen zij aankwamen, keerde Jezus, zoals ik zei, terug uit het dal
(ten oosten van de stad) en in de stad gekomen begaf Hij zich
aanstonds met zijn leerlingen naar de ronde plaats, waar de zieken
uit het hele gewest gerangschikt en gelegerd waren. Ook zieken
uit Nazareth waren onder hen, die Hem kenden: lammen, blinden,
stommen, doven, zieken van alle aard en ook meerdere bezetenen.
De kring rondwandelend genas Hij de bezetenen op
verschillende wijzen. Deze waren niet zo woedend, gelijk
dikwijls andere keren, maar zij hadden in hun ledematen krampen
en verschrikkelijke stuiptrekkingen. Jezus genas hen door
een bevel uit de verte in het voorbijgaan. Ik zag de
gewone donkere damp van hen wijken, henzelf lichtelijk
onmachtig worden en hoe zij, na tot zichzelf gekomen te zijn, er
geheel veranderd uitzagen. De damp stijgt dan dun uit hen en
trekt zich verdichtend tezamen: menigmaal verdwijnt hij in de
lucht en menigmaal zinkt hij in de aarde; dit laatste deed hij hier.
Dikwijls, wanneer de boze geest in de vorm van een donkere
schaduw meer in menselijke gedaante van hen wijkt, zie ik hem
niet ogenblikkelijk verdwijnen, maar tussen de mensen
ronddwarrelen, heen en weer dwalen en pas dan ontwijken.
Fascikel 20
1583
|