niet bereid en geheel onrijp om de waarheid te vernemen en Hij
was door bespieders omringd. Zelfs onder de Joannes-leerlingen
hadden de Farizeeën en Herodianen hun werktuigen.
878.
Nadat de boden van Joannes heengegaan waren, begon Jezus
op de (ronde) plaats de mensen te onderrichten.
De genezenen, veel volk, verscheidene
schriftgeleerden uit de stad en zijn leerlingen, ook de
5 tollenaars die hier woonden, hoorden Hem aan.
Hij leerde nog lang bij het fakkellicht, want hierbij
waren reeds de laatste zieken genezen.
Hij maakte zijn antwoord aan de leerlingen van
Joannes tot het aanknopingspunt van zijn toespraak.
Hij zette uiteen welk een gebruik men van Gods
weldaden, die wij kregen, moeten maken.
Hij vermaande allen tot boetvaardigheid en bekering;
en daar Hij wist dat voor enige Farizeeën zijn algemeen kort
antwoord aan de gezanten van Joannes een aanleiding geweest
was om tot het volk te zeggen: “Hij houdt niet van Joannes en laat
hem aan zijn lot over, om zelf beroemder te worden”, zo
verklaarde Hij zijn antwoord op de vraag wie Hij was,
alsook zijn oproep tot inkeer en boetvaardigheid; en
hiertoe verwees Hij hen naar het getuigenis van
Joannes; zijzelf toch hadden hem gehoord en wisten wat hij
over Hem had gezegd en getuigd.
Hij vroeg hen hoe zij nog langer konden twijfelen en
wat zij dan bij of in Joannes waren gaan zoeken.
Hij sprak als volgt: “Wat zijt gij dan gaan zien, toen
gij u tot Joannes in de woestijn begeven hebt? Zijt gij
een riet gaan zien, dat in de wind op- en neerbuigt?
Een prachtig gekleed en wekelijk levend mens? Maar
ziet! Lieden die zich prachtig kleden en wulps leven,
Fascikel 20
1586
|