hij bidt U ootmoedig dat Gij met hem in zijn ellende medelijden
zoudt hebben, op die weg voorbijkomen, en hij gelooft dat hij dan
heel zeker weer gezond zal zijn.”
Het knaapje kwam tot Jezus en voerde de gekregen opdracht zeer
voortreffelijk uit en Jezus zei er tegen: “Zeg aan uw heer
dat Ik morgen zal komen”, en Hij nam het bij de
hand, terwijl Hij zijn andere hand prijzend op diens
hoofdje legde. Dit geschiedde, toen Hij uit de school naar zijn
herberg ging. Jezus, die de zending van het knaapje wel kende,
was opzettelijk een weinig achter zijn leerlingen gebleven.
882.
22 november = 3 Kislew. –
‘s Morgens, nog in de schemering, ging Jezus met de leerlingen
uit de herberg de weg op, die voorbij de woning van de melaatse
liep, maar zijn leerlingen verzochten Hem liefst niet daarlangs te
gaan: de mensen hadden hen gewaarschuwd niet die weg te
volgen ter wille van de melaatse. Maar Jezus zette zijn weg
voort en beval hun Hem te volgen. Wat hen beangst
maakte, was dat dit te Kafarnaüm bekend zou worden en daar
opspraak verwekken. De Joannes-leerlingen evenwel vergezelden
Hem niet op deze weg voorbij dit huis.
Het knaapje dat op de uitkijk stond, had Jezus reeds van ver zien
komen en had dit aan zijn heer gemeld. Deze kwam op een pad
dat van zijn huis naar de weg leidde en bleef staan in de verte.
Toen Jezus genaderd was, riep hij: “Heer, kom niet tot bij mij (ik
ben melaats); maar indien Gij slechts wilt dat ik gezond word, zo
ben ik genezen.”
De leerlingen bleven toen staan en Jezus zei tot de man:
“Ik wil het!” en ging tot hem en raakte hem aan en
sprak met hem.
De man viel vóór Hem op zijn aangezicht en was rein; de schilfers
der melaatsheid vielen van hem af.
Fascikel 20
1595
|