902.
De andere leerlingen hadden boven op de berg gewacht (of op de
hoogte), terwijl Hij die vier geroepen had. Wanneer zij nu
allen samen waren, gaf Hij aan deze vier het bevel
hun weg te gaan en te dopen.
Daar de evangeliën de levenswandel van Jezus en zijn omgang
met de leerlingen niet tot in de bijzonderheden moesten bevatten,
doch alleen de hoofdtrekken en voornaamste feiten, zo werd dit
wegroepen van de vissers van hun schepen naar de oever en van
hun voorgenomen visserstocht om hen uit te zenden tot het vissen
van mensen, aan het begin gezet, als was dit de gehele roeping
van Petrus, Andreas, Jakobus en Joannes.
Bij Mt. reeds in 4e hoofdstuk, bij Mk. reeds in het 1e hoofdstuk,
doch bij beiden zit Joannes toch reeds gevangen; zo ook bij K.,
maar hij is nog niet onthoofd.
Bij K. zien wij hoe zij Jezus reeds meer dan een jaar kennen en vele
voorbereidingen en wonderen op deze definitieve roeping zijn
voorafgegaan.
Katarina vervolgt:
Bepaalde wonderen, parabelen en onderrichtingen van Jezus zijn
als een bloemlezing van voorbeelden achter hun roeping
geplaatst, zonder een nauwkeurige volgorde.
Ik zag nu Jezus en een deel van de leerlingen, waaronder
Saturninus als doper, in het gewest van Betsaïda-Julias trekken,
terwijl Petrus met Andreas als doper en de overige vissers met
enige andere leerlingen noordoostwaarts de berg opgingen en dan
afdaalden in een dal, waardoor een kleine beek vloeit.
In dit gewest waren zeer vele heidenen gekampeerd, van wie
Jezus in de vorige dagen een deel op de doop had voorbereid.
(Dit dal loopt ten noorden voorbij Groot-Chorazin, zie kaartje).
Fascikel 20
1631
|